Laatste nieuws
5 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 20 maart 2001

Plaats een reactie

Beslissing in de zaak van A, wonende te B, appellant, tegen C, huisarts, wonende te D, verweerder in hoger beroep, advocaat: mr. E.

1. Verloop van de procedure

A - hierna te noemen: ‘klager’ - heeft op 26 februari 1999 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C - hierna te noemen: ‘de arts’ - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 december 1999 heeft dat College klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 14 december 2000, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. E, advocaat te B.

2. Beslissing in eerste aanleg

De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden, zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep van belang, het volgende in.

De arts heeft op 15 mei 1998 een rapport uitgebracht op verzoek van twee huisartsen. Klager had eerder tegen die huisartsen een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag betreffende de door hen verleende huisartsgeneeskundige hulp aan wijlen mevrouw F, toentertijd levenspartner van klager. Het voornoemde rapport van de arts omvat een beoordeling van het handelen van beide huisartsen jegens mevrouw F. Het is door hen ingebracht in de tegen hen door klager aangespannen tuchtprocedure.

Klager is van oordeel dat het rapport van de arts niet objectief, maar partijdig is; hij acht de feiten onvolledig en niet goed weergegeven, terwijl hij voorts de arts verwijt bij de beoordeling van het handelen van beide huisartsen onjuiste normen aan te leggen, waardoor ook diens beoordeling medisch onjuist is.

De arts acht zijn rapport objectief en uitgebreid en goed gemotiveerd. Het is gebaseerd op de aan hem ter beschikking gestelde stukken, welke als zodanig in het rapport zijn opgesomd. Daarbij is te bedenken dat de arts niet was gevraagd een onderzoek te doen naar de feiten. Toetsing van zijn rapport kan volgens de arts kan slechts marginaal zijn, ook gelet op het doel waarvoor het is gemaakt; ter verdediging van de twee huisartsen in de tegen hen door klager aangespannen tuchtprocedure.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

Het door de arts opgestelde deskundigenrapport houdt geen verband met enig handelen of nalaten in zijn hoedanigheid van arts als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a. en b. van de Wet BIG, zodat klager reeds om die reden niet in zijn klacht kan worden ontvangen en het Regionaal Tuchtcollege niet aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de volgende feiten en omstandigheden.

In 1997 heeft klager een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen G en H, beiden huisarts te B, in verband met de door hen verleende huisartsgeneeskundige hulp aan wijlen mevrouw F, voornoemd. Op verzoek van deze huisartsen heeft de arts een deskundigenrapport opgesteld. In dat rapport heeft de arts een opsomming gegeven van de stukken die door hem zijn bestudeerd, gevolgd door een beschrijving van de hem voorgelegde casus, als uit die stukken te distilleren, en een huisartsgeneeskundige beschouwing van die casus. De arts heeft zijn rapportage besloten met zijn conclusies betreffende de tegen de huisartsen door klager ingediende klachtonderdelen.

Klager is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard nu omstandigheden ontbreken als bedoeld in artikel 66 lid 4 Wet BIG. Indien en voorzover het handelen van de arts geen verband zou houden met de tuchtnormen als genoemd in artikel 47 lid 1 Wet BIG had de klacht moeten worden afgewezen. Bovendien is klager van mening dat het laatstgenoemde artikel van toepassing is, zodat de klacht inhoudelijk had behoren te worden beoordeeld, op grond waarvan de arts een passende maatregel had dienen te worden opgelegd.

4. Beoordeling

van het hoger beroep

Als levenspartner van wijlen mevrouw F is klager rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a. Wet BIG en mitsdien ontvankelijk in zijn klacht.

De verweten handelingen van de arts vallen niet onder de werkingssfeer van artikel 47 lid 1 sub a. Wet BIG.

De tweede tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG (artikel 47 lid 1 sub b.) ziet op gedragingen die niet worden bestreken door de eerste norm van dat artikel (artikel 47 lid 1 sub a.) maar niettemin in strijd zijn met het algemeen belang, gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Rapporten van beroepsbeoefenaars in de individuele gezondheidszorg kunnen het algemeen belang, gelegen in een goede uitoefening van die zorg, raken. Dat geldt bijvoorbeeld in een geval als het onderhavige, waar het rapport van de arts is opgesteld ter voorlichting van (in elk geval) een tuchtcollege (als bedoeld in de zin van artikel 47 lid 3 Wet BIG) bij de beoordeling van het handelen of nalaten van twee huisartsen. Te voorkomen is immers dat dergelijke voorlichting onjuist is en een tuchtcollege mitsdien verkeerde informatie krijgt welke wordt meegewogen bij de beoordeling van het aan dat college voorgelegde handelen of nalaten van degenen die aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen (artikel 47 lid 1 en 2 Wet BIG). Het Centraal College is daarom van oordeel dat de rapportage van de arts valt onder de werkingssfeer van artikel 47 lid 1 sub b. Wet BIG.

Waar ervan - als niet (voldoende) betwist - kan worden uitgegaan dat het rapport niet is opgesteld in het kader van door de arts te verrichten onderzoek naar de feiten, betekent het vorenstaande dat het Centraal College de vraag heeft te beantwoorden of het rapport van de arts behoorlijk is gemotiveerd en de daarin getrokken conclusies worden gedragen door de opgesomde feiten. Die feiten staan vermeld in de stukken die ten behoeve van het rapport zijn bestudeerd en zijn afzonderlijk vermeld op pagina 1, tweede alinea van de rapportage van de arts van 15 mei 1998.

Het Centraal College beantwoordt voornoemde vraag bevestigend. De omstandigheid dat een hoogleraar keel-, neus- en oorheelkunde (I.), die niet dezelfde informatie tot zijn beschikking had als de arts, in diens rapport van 16 oktober 1998 niet tot gelijkluidende conclusies is gekomen, doet daaraan niet af. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat klager zich niet kan verenigen met de conclusies van de arts.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

rechtdoende in hoger beroep:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en, opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht af;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven in Raadkamer door mr. J.J.R. Bakker, voorzitter; mr. H.S. Pruiksma, mr. M.J.F. Zeven-Postma, leden-juristen; dr. C. Hermann, dr. J.B.L. Hoekstra, leden-geneeskundigen; mr. D.M. Looten, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2001, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.