Laatste nieuws
11 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 5 april 2001

Plaats een reactie

Beslissing in de zaak van A, arts, wonende te B, appellant,
voorheen bijgestaan door mr. C tegen D, in diens kwaliteit van seniorinspecteur voor de Gezondheidszorg voor E en F, kantoorhoudende te E, verweerder in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure


Verweerder in hoger beroep - hierna te noemen verweerder - heeft op 15 december 1998 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen appellant een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 januari 2000 heeft dat College appellant de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving als arts in het BIG-register opgelegd.


Appellant is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 9 januari 2001, waar zijn verschenen appellant en verweerder.

2. Beslissing in eerste aanleg


De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden  - zakelijk weergegeven - het volgende in:

De klacht


Klager heeft in zijn klaagschrift met betrekking tot het functioneren van de arts de volgende conclusies opgenomen:


 ‘1. Hij heeft op onvoldoende wijze de continuïteit van zijn huisartsenzorg geregeld.


2. Hij houdt zich niet aan de bijscholingsverplichtingen die voor een huisarts gelden.


3. Hij slaagt er niet in normale collegiale relaties op te bouwen met zijn collega’s.


4. Hij is niet bereid zich toetsbaar op te stellen in die zin dat hij zich onttrekt aan de klachtenafhandeling door inspecteur, ook bij een klacht over ongewenste intimiteiten.


5.  Hij beschikt niet over de communicatieve vaardigheden die van een (huis)arts mogen worden verwacht.


6. Hij laat jarenlang een situatie bestaan (belastingschuld) waarbij het mogelijk is dat hij per acuut met zijn huisartsenpraktijk moet stoppen zonder te voorzien in enige regeling voor opvang van patiënten.


7. Er zijn ernstige feiten die wijzen op alcoholgebruik.


8. De arts heeft tot nu toe geen enkele inspanning gepleegd om naar oplossingen te zoeken voor de problemen waarin hij verkeert. Dit heeft te maken met het feit, dat voortdurend blijkt dat hem het vermogen ontbreekt om in te zien dat de problemen waarin hij verkeert door hem zelf zijn gecreëerd en door hem zelf zullen moeten worden opgelost.


9. Zolang de arts niet bereid is om deze vervelende karaktertrek met behulp van professionele hulpverlening te overwinnen is er geen enkel perspectief op een oplossing van voornoemde tekortkoming.’

Gelet op de conclusies is klager van oordeel dat de arts in zeer sterke mate handelt in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van arts behoort te betrachten ten opzichte van zijn patiënten en dat hij ook anderszins handelt in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en dat hij daarmee de tuchtnormen zoals aangegeven in artikel 47 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg in ernstige mate overtreedt.


Bovendien wijst klager erop dat de gesignaleerde situatie ten aanzien van de arts al jaren bestaat en hij er bij herhaling op is gewezen dat zijn handelen ter toetsing aan het College zou worden voorgelegd.


Het standpunt van de arts luidt kort samengevat:



Hoewel de arts ziet dat op zijn handelen en nalaten wel iets valt aan te merken ontkent hij dat er sprake is van een zo ernstige situatie dat hij de continuïteit van de huisartsenzorg in gevaar heeft gebracht. Tijdens de zitting van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft de arts onder meer betoogd dat hij altijd op zijn post was, maar dat in B twee dienstregelingen bestonden. Sinds het samenwerkingsverband tussen hem en de hagro te B in juni 1996 is geëindigd, kon het wel gebeuren dat de meldkamer voor een patiënt van de arts de andere dienstdoende arts per ongeluk belde en dat die dienstdoende arts vervolgens naliet contact met de arts te leggen, ja zelfs de patiënt probeerde te demotiveren voor de praktijk van de arts. De arts heeft betoogd dat voor de bijscholing van een fulltime  huisarts ervan wordt uitgegaan dat voor waarneming van de praktijk een beroep kan worden gedaan op afspraken daarover binnen de hagro. De ernstige moeilijkheden in de relatie met collega’s G en H stonden er garant voor dat zijn verzoeken aan de hagro hem voor waarneming voor zijn bijscholing ter wille te zijn, werden afgewezen. Hij stelt dat dit niet betekent dat hij aan bijscholing geen aandacht heeft besteed. In zijn verweerschrift erkent hij echter medio 1996 lang niet in voldoende mate aan zijn verplichting en van nascholing te hebben kunnen voldoen.



De arts ontkent dat er sprake zou zijn geweest van ongewenste intimiteiten en dat hij zich in een klacht daarover aan de behandeling daarvan zou hebben onttrokken en hij geeft daarover uitleg.



Hij voert aan dat hij in de afgelopen jaren wel degelijk moeite heeft gedaan om tot een oplossing van de ontstane problemen te komen. Hij heeft herhaaldelijk contact gezocht met DHV, I en de wethouder door gezondheidszaken, maar steeds nul op het rekest gekregen. Voorts voert hij aan dat hij inderdaad problemen heeft gehad met de belastingdienst, maar dat deze problemen zijn functioneren als huisarts niet in de weg hebben gestaan.



Voor wat zijn communicatieve vaardigheden betreft stelt hij dat er eigenlijk alleen problemen waren met zijn collegae van de hagro en dat hij een uitstekende relatie had met de specialisten uit de omringende ziekenhuizen. Ten bewijze daarvan heeft hij brieven van verschillende specialisten overlegd. Ook legt de arts  kopieën over waaruit blijkt van een handtekeningenactie ‘A moet blijven’. Hij beoogt daarmee aan te tonen dat het merendeel van zijn patiënten hem als huisarts wil houden. Hij erkent wel dat de relatie tussen hem en de inspectie voor de Gezondheidszorg niet goed meer was.



De arts verzoekt het Regionaal College impliciet tot afwijzing van de klacht.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:


Het College heeft de klacht en de verschillende daarvan deel uitmakende onderdelen aldus begrepen dat de hoofdklacht van klager is neergelegd in onderdeel 1 en de onderdelen 2 tot en met 7 bedoelen de klacht over het op onvoldoende wijze regelen van de continuïteit van de huisartsenzorg te onderbouwen en te adstrueren terwijl de klachtonderdelen 8, vanaf de tweede volzin, en 9 een evaluatie zijn van het voorafgaande.



Gebleken is dat de arts bij herhaling is gewaarschuwd, dat hij door zijn handelen of nalaten de continuïteit van de huisartsgeneeskundige zorg in gevaar bracht. Niet alleen heeft hij de aanwijzingen van de kant van klager om door het volgen van na- en/of bijscholingscursussen zijn problemen in de communicatieve sfeer het hoofd te kunnen bieden of op te lossen in de wind geslagen, maar ook heeft hij aanwijzingen en/of aanbevelingen, van de kant van klager gedaan om zijn functioneren binnen de huisartsengroep te verbeteren, genegeerd.



De arts heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat hij een eendaagse cursus van J, gericht op beheersing van conflicten met patiënten had gevolgd, maar hij heeft daarvan geen enkel bewijsstuk of document kunnen overleggen en heeft dat verweer ook niet eerder gevoerd. Het College gaat daaraan dan ook voorbij, nog  daargelaten het antwoord op de vraag of de beweerdelijk door de arts  gevolgde cursus aan de bij hem door klager op communicatief gebied bij voortduring geconstateerde deficiëntie nu wel voldoende tegemoet kwam.



Ook de bij voortduring penibele financiële situatie van de arts  heeft de continuïteit van zijn functioneren als huisarts bedreigd, in ieder geval vanaf december 1995.



Een en ander heeft ertoe geleid dat de arts in juni 1996 uit de hagro is gezet en sedertdien niemand had die hem kon waarnemen.



Maar ook nadien heeft de arts  de continuïteit van de huisartsgeneeskundige zorg in de waagschaal gesteld. Hij reageerde niet of nauwelijks op verzoeken van klager en/of van de zijde van de zorgverzekeraar om aan te geven op welke wijze hij de problemen waarin zijn praktijk terecht was gekomen na het verbreken van de samenwerking dacht op te lossen.



In dat kader werden de waarneming ter sprake gebracht en ook zijn financiële en persoonlijke problemen. (...)


Klager heeft de arts gewezen op de mogelijkheden voor hulpverlening aan artsen en hem in overweging gegeven daarvan gebruik te maken. De arts heeft die raad echter niet ter harte genomen. (...)



Het College is tot de slotsom gekomen dat de hoofdklacht van klager, namelijk het op onvoldoende wijze waarborgen van een behoorlijke huisartsgeneeskundige zorg door de arts gegrond moet worden verklaard, zij het dat klachtenonderdeel 7 - bij gebreke van voldoende bewijs - niet als onderbouwing van de klacht onder 1 kan worden beschouwd.



Met klager is het College van oordeel dat het de arts aan voldoende inzicht in de oorzaak van de ontstane problemen rondom zijn functioneren als huisarts heeft ontbroken en nog steeds ontbreekt. Telkens zoekt hij de oorzaak daarvan bij anderen en draagt zelf niets of onvoldoende bij aan een oplossing van de bedoelde problematiek.


Het College legt aan de arts de maatregel op van doorhaling van zijn inschrijving als arts in het BIG-register.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden


Het Centraal College gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bestreden beslissing van het regionaal Tuchtcollege te Zwolle, waarvan het navolgende een zakelijke weergave vormt.


De arts oefende de huisartsgeneeskundige praktijk uit in B.


Hoewel zich voordien ook reeds problemen voordeden bij hem als huisarts, zijn deze problemen met name vanaf 1995 verdiept.



Zo hield de arts zich niet aan de afspraken die hij met de Inspectie voor de Gezondheidszorg had gemaakt met betrekking tot zijn eigen nascholing.



Ook kreeg de arts ernstige problemen met de huisartsengroep (hagro) waarvan hij deel uitmaakte. Deze problemen betroffen de onderlinge samenwerking en met name de verbetering van  professionele rol van de arts daarin, maar ook diens eigen praktijkvoering; ternauwernood kon de executoriale verkoop van zijn praktijkinventaris vanwege belastingschulden worden voorkomen. Een en ander heeft er ten slotte toe geleid dat de samenwerking met de arts in juni 1996 in de hagro is beëindigd door zijn collegae.



Een gesprek op 14 juni 1996 tussen klager, de adviserend geneeskundige van de zorgverzekeraar I en de arts naar aanleiding van laatstgenoemde gebeurtenis


- waarvan een verslag door klager is overgelegd als bijlage bij het inleidend klaagschrift - heeft niet tot een oplossing van de problemen rond de persoon van de arts geleid.



De arts antwoordde niet naar aanleiding van een bij klager in maart 1996 ingediende klacht en hij reageerde niet op een brief  of brieven van klager met de vraag hoe het stond met de uitvoering van eerder gemaakte afspraken gericht op verbetering van het professionele handelen van de arts. Wel reageerde hij op een brief van klager, waarin deze hem meedeelde dat zijn handelen aan het toenmalige Medisch Tuchtcollege zou worden voorgelegd, met een faxbrief van 26 oktober 1997, welke brief tot de processtukken behoort.



Op 26 januari 1998 wordt de arts aangeschreven door eerdergenoemde adviserend geneeskundige van I met betrekking tot de kwaliteit van de door hem in het kader van zijn medewerkingovereenkomst met die zorgverzekeraar in de waarneming geboden huisartsgeneeskundige zorg. Ook wordt de beslaglegging door de Belastingdienst op de aan de arts uitgekeerde abonnementsgelden ter sprake gebracht. Een afschrift van die brief wordt door I aan de inspectie van de arts verzonden. De arts reageert naar klager telefonisch op die brief dat de waarneming zijn eigen verantwoordelijkheid is. Uit een bericht uit de B-krant van 1 september 1998 bleek dat de Belastingdienst de inventaris van het woonhuis van de arts had verkocht. Nadat klager daarvan heeft kennisgenomen, heeft hij de arts samen met zijn landelijke collega voor de huisartsenzorg een bezoek gebracht. In een daaropvolgend schrijven van 11 september 1998 werd de arts voor de keus gesteld zelf zijn huisartsenpraktijk te stoppen dan wel vóór 15 oktober 1998 zodanige condities te scheppen dat verantwoorde huisartsgeneeskundige zorg in zijn praktijk was gewaarborgd.


De arts heeft op die brief niet gereageerd.



Per 1 februari 1999 is de arts door de Huisarts- en Verpleeghuisarts Registratie Commissie uit het register van erkende huisartsen geschrapt.


In mei 1999 heeft de arts zijn praktijk als huisarts gestaakt.


Voorts is nog ter zitting gebleken dat de appellant niet over de algemeen aanvaarde richtlijnen van de NHG beschikt en deze overigens ook niet hanteert bij de uitoefening van zijn beroep als huisarts en dat hij zich niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen op het terrein van de beroepsgroep waartoe hij behoort.

4. Beoordeling

van het hoger beroep


4.1. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verweerder desgevraagd het Centraal College meegedeeld dat zijn klacht niet het medisch-inhoudelijk handelen van appellant betreft, maar het niet vervullen van de randvoorwaarden die voor het behoorlijk waarborgen van de continuïteit van de patiëntenzorg vereist zijn.


Appellant heeft niet alleen in de gedingstukken, maar ook ter zitting erkend dat zijn wijze van communiceren in het verleden zowel met zijn collega-huisartsen als met de inspectie voor de Gezondheidszorg te wensen heeft over gelaten. Appellant heeft toegegeven dat hij in het verleden in grote financiële moeilijkheden heeft verkeerd en dat hij thans nog een schuldenlast heeft van f 50.000,-. Voorts heeft appellant opgemerkt dat het wellicht de voorkeur zou verdienen als hij naast de uitoefening van zijn beroep als huisarts geen bemoeienis zou hebben met administratie die hoort bij het uitoefenen van een zelfstandige praktijk als huisarts, en andere bijkomende werkzaamheden.

4.2. Het Centraal College is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege op goede gronden, die het Centraal College overneemt, heeft geconcludeerd tot gegrondheid van de klacht.


Daarbij komt nog, dat appellant te veel op eigen kompas vaart, wat onder andere blijkt uit het feit dat hij van de NHG-standaarden geen kennisneemt. Gebleken is dat appellant niet geabonneerd was op vakliteratuur. Voorts is van belang dat appellant onvoldoende activiteiten heeft ondernomen op het gebied van bijscholing en zich niet, althans onvoldoende, op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen op zijn vakgebied.


Ten slotte laat het Centraal College meewegen dat steeds opnieuw naar voren komt dat appellant niet in staat blijkt zijn aandeel in de ontstane situaties te onderkennen en de problemen op te lossen door zijn eigen gedrag en handelen kritisch te bezien en te veranderen.

4.3. Met het Regionaal College is het Centraal College, alle feiten en omstandigheden en het voorgaande in aanmerking nemend, van oordeel dat appellant zich heeft schuldig gemaakt aan enig ander dan onder artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) bedoeld handelen of nalaten in zijn hoedanigheid van huisarts in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het Centraal College is van oordeel dat appellant niet meer als zelfstandig huisarts een eigen praktijk dient uit te oefenen. Daarbij is niet het medisch-inhoudelijk optreden van appellant beoordeeld, maar zijn gebleken onvermogen om aan de overige voorwaarden te voldoen die de continuïteit van de zorg van een huisarts voor zijn patiënt moeten waarborgen.

4.4. Het Centraal College is echter van oordeel dat de opgelegde maatregel van doorhaling van zijn inschrijving als arts in het BIG-register een te zware maatregel is, die onvoldoende recht doet aan hetgeen de arts thans wordt verweten zulks in relatie tot eerder aan de arts opgelegde tuchtmaatregelen. Om die reden zal het Centraal College de beslissing van het Regionaal College vernietigen en zelf de zaak afdoen als volgt.

4.5. Bij zijn oordeel zal het Centraal College zich laten leiden door artikel 48, lid 1, sub e Wet BIG en bepalen, dat aan appellant gedeeltelijk de bevoegdheid wordt ontzegd het beroep van arts uit te oefenen hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als huisarts werkzaam te zijn. Deze maatregel dient in het BIG-register te worden aangetekend, hetgeen betekent, dat de inschrijving van appellant als arts in het BIG-register in stand kan blijven met de hier bovenvermelde aantekening.

4.6. Het Centraal College vindt om redenen aan het algemeen belang ontleend, aanleiding te bepalen, dat de onderhavige beslissing op na te melden wijze bekend wordt gemaakt.

5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep,

en opnieuw recht doende:

verklaart de klacht gegrond,
legt appellant de maatregel op van gedeeltelijke ontzegging van zijn bevoegdheid als arts hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als huisarts werkzaam te zijn en bepaalt, dat van deze maatregel een aantekening in het register zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Beroepen in
de Individuele Gezondheidszorg wordt gemaakt;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. M.M.A. Gerritzen-Gunst, mr. P.M. Huijbers-Koopman, leden-juristen; dr. C. Hermann, mw. E.C.M. Plag, leden-geneeskundigen; mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2001, door mr. A.P.M. Houtman, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.