Laatste nieuws
8 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 38 - Buikpijn op afstand

Plaats een reactie

In elk geval niet volstaan met het stellen van één enkele vraag aan de patiënt, maar doorvragen en hem sowieso laten terugbellen: het kan een tuchtzaak schelen. Ook telefonisch blijft de aloude anamnese de hoeksteen van het geneeskundig handelen. Dat laatste mag althans worden opgemaakt uit het privé-college over ‘te stellen vragen bij buikpijn’ dat het Centraal Tuchtcollege een aangeklaagde huisarts gaf. Aansluitend kreeg hij wel de maatregel van waarschuwing opgelegd. Opmerkelijk in deze casus is het grote verschil in beoordeling tussen het Regionaal en het Centraal Tuchtcollege. Wat was het geval?


Patiënte belt op vrijdagavond de - later door haar aangeklaagde - dienstdoende huisarts wegens toenemende buikpijn en overgeven. Haar eigen huisarts had 24 uur tevoren blijkbaar de diagnose ‘diverticulose’ gesteld en haar hierbij - wat ongewoon - Imodium voorgeschreven. Volgens het Regionaal Tuchtcollege had de aangeklaagde arts telefonisch de goede therapeutische adviezen gegeven van rust, carentie en terugbellen als de klachten onveranderd bleven of toenamen. Het Regionaal College gunde de arts het voordeel van de twijfel bij het welles-nietes over zijn gegeven advies ‘terugbellen als de klachten niet zouden overgaan’: ‘Dat is immers de algemeen gangbare praktijk ...’ Twee dagen later blijkt zich bij de patiënte echter een darmperforatie met peritonitis te hebben ontwikkeld.


Terwijl het College in eerste aanleg de klacht nog ongegrond verklaarde en vond dat klaagster best wat assertiever had mogen zijn, oordeelde het College in hoger beroep minder mild. De telefonische anamnese was onvolledig, waarbij het - althans volgens het College - ook van belang was dat patiënte alleen woonde. Opvallend is dat over de aanvankelijke klacht ‘het niet uitvoeren van een lichamelijk onderzoek’ geen woord meer werd gerept. Maar zo’n beslissing neem je ook pas na een goede anamnese, ook op vrijdagavond om half negen. Of de door het Centraal Tuchtcollege geopperde vragen definitief uitsluitsel hadden gegeven, is nog maar de vraag. Laten terugbellen dus, maar na hoeveel tijd?

B.V.M. Crul, huisarts
mr. W.P. Rijksen

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 10 mei 2001

Beslissing in de zaak van A, wonende te B, appellante, tegen C, wonende te B, verweerder in hoger beroep, advocaat D.

1. Verloop van de procedure

Appellante, hierna te noemen klaagster, heeft op 2 mei 1997 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verweerder, hierna te noemen de arts, een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 juli 1998 heeft dat College de klacht als ongegrond afgewezen.


Klager is tijdig van die beslissing in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 februari 2001, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar dochter, en de arts, bijgestaan door D die daarbij een pleitnota heeft gehanteerd.

2. Beslissing in eerste aanleg
In eerste aanleg heeft klaagster de arts verweten, zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep van belang, dat hij onvoldoende heeft gereageerd op de telefonische hulpvraag van klaagster op vrijdag 22 maart 1996. Volgens klaagster zou als de arts haar toen lichamelijk had onderzocht eerder de juiste diagnose zijn gesteld en operatief zijn ingegrepen. Het daartegen door de arts gevoerde verweer houdt zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep van belang in dat de arts ontkent dat klaagster heeft gevraagd om een visite. De reden van de telefonisch hulpvraag was volgens de arts dat klaagster een geneesmiddel wilde tegen de pijn.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

Het staat wel vast dat klaagster bij het telefoongesprek heeft gezegd dat er volgens haar eigen huisarts sprake was van diverticulitis, maar het College kan als juist onderschrijven de opvatting van verweerder dat hier sprake moet zijn geweest van een misverstand van klaagster en dat haar eigen huisarts haar waarschijnlijk heeft gezegd dat zij leed aan diverticulose. Het maken van röntgenfoto’s waarbij contrastvloeistof in het darmkanaal moet worden ingebracht, is namelijk gecontraïndiceerd bij patiënten die lijden aan diverticulitis. Een dergelijk onderzoek is wél geïndiceerd in het geval van diverticulose om de juiste omvang van die aandoening vast te stellen en te beoordelen of er mogelijk sprake is van een dreigende diverticulitis. Imodium® is echter noch bij diverticulose noch bij diverticulitis een geëigend geneesmiddel.

Verweerder heeft dan ook juist gehandeld door te adviseren het gebruik van dit geneesmiddel tijdelijk te staken en in het geheel geen voedsel, noch in vaste vorm noch in vloeibare vorm te nemen. Bij deze door verweerder geadviseerde therapie kon worden verwacht dat de klachten, bestaande uit buikpijn en overgeven, in afzienbare tijd zouden overgaan.

In de lijn van dit therapieadvies lag de mededeling van verweerder hem weer te bellen als de klachten niet zouden overgaan of zich in andere opzichten een bijzondere ontwikkeling in het beeld zou voordoen. Klaagster ontkent wel dat verweerder heeft gezegd in dat geval contact met hem op te nemen, maar het College ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van verweerders opgave in dezen, gelet op de algemene gangbare praktijk om aan een telefonisch therapieadvies een dergelijke mededeling vast te knopen. Het is niet goed begrijpelijk waarom klaagster, die zegt op zaterdag 23 maart en zondag 24 maart vanwege de steeds toenemende pijn bijna buiten bewustzijn te zijn geraakt, toen ondanks het advies van enige kennissen en van een familielid er niet toe is overgegaan medische hulp in te roepen.

Hoe dan ook, het College ziet geen reden voor kritiek op verweerders handelen bij het telefoongesprek van vrijdagavond 22 maart. Hij mocht ervan uitgaan dat opvolging van het door hem gegeven advies ertoe zou leiden dat de klachten van buikpijn en overgeven geleidelijk aan zouden verdwijnen en dat als dit niet het geval zou zijn klaagster weer contact met hem zou opnemen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de volgende feiten en omstandigheden.


De huisarts van klaagster heeft klaagster op donderdag 21 maart 1996 bezocht in verband met buikpijnklachten. Vanwege verergering van die klachten heeft klaagster de volgende dag omstreeks 20.30 uur telefonisch contact gezocht met de arts, die toen dienst had als waarnemend huisarts. Klaagster heeft daarbij aan de arts meegedeeld dat haar huisarts haar daags tevoren had bezocht, dat hij had gezegd dat zij mogelijk leed aan diverticulitis, dat er de volgende maandag röntgenfoto’s van de buik zouden worden genomen en dat haar Imodium® was voorgeschreven. Voorts heeft zij melding gemaakt van de verergering van de buikklachten en verteld dat zij die dag thee had gedronken en dat zij niets meer kon binnenhouden. De arts heeft klaagster geadviseerd om voorlopig vooral geen voedsel of dranken meer tot zich te nemen en ook het gebruik van Imodium® te staken. Hij heeft geen bezoek afgelegd en heeft evenmin aan klaagster gezegd dat zij na een zekere tijd moest terugbellen.


Klaagster heeft de arts tijdens zijn dienst die duurde tot zaterdagochtend 23 maart te 08.00 uur niet meer teruggebeld. Evenmin heeft zij de op die zaterdag dienstdoende waarnemend arts geconsulteerd. Op zondag 24 maart 1996 heeft de dochter van klaagster de dienstdoende waarnemend arts telefonisch verzocht om klaagster te bezoeken. De betreffende arts heeft klaagster bezocht en haar vervolgens in het ziekenhuis laten opnemen, alwaar een darmperforatie met peritonitis werd geconstateerd.

4. Beoordeling van het hoger beroep


Kern van klaagsters klacht in hoger beroep is dat de arts de bewuste vrijdagavond nalatig is geweest doordat hij geen moeite heeft gedaan een eigen diagnose te stellen en onvoldoende heeft meegewogen dat:



1. de feiten met betrekking tot de diagnose van de eigen huisarts van klaagster meer dan 24 uur oud waren;


2. deze diagnose mogelijk foutief was;


3. het ziektebeeld inmiddels was veranderd.



Klaagster blijft bij haar stelling dat de arts niet heeft aangeboden dat zij hem bij gelijk blijven dan wel verergering van de klachten mocht terugbellen.

De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De arts is van oordeel dat het Regionaal College terecht heeft beslist dat de klacht ongegrond was en dat het beroep moet worden afgewezen. Op basis van de door klaagster telefonisch geuite klachten en de door hem gestelde aanvullende vragen mocht door hem het advies worden gegeven van rust, carentie en terugbellen bij onveranderd blijven of bij toenemen van de klachten.
Volgens de arts had hij te maken met een patiënt die leed aan diverticulose die om pijnstillers vroeg. Diverticulose hoeft, aldus de arts, niet over te gaan in diverticulitis, terwijl een diverticulitis niet hoeft te eindigen in een darmperforatie. Gezien het verloop van het telefoongesprek met klaagster en haar tegenwoordigheid van geest tijdens het telefoongesprek hoefde hij niet bedacht te zijn op de nadien ingetreden complicaties en heeft hij klaagster wel degelijk aangeboden dat zij als haar klachten verergerden dan wel niet afnamen, mocht terugbellen.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft echter te gelden dat een arts, die een hulpvraag krijgt van een patiënt met klachten als hiervoor onder 3 (vaststaande feiten en omstandigheden) genoemd en die bij die patiënt bedacht is op diverticulose of diverticulitis, ten minste een aantal elementaire vragen moet stellen waaruit hij kan opmaken of er bij die patiënt mogelijk sprake is van (dreiging van) acute diverticulitis, zoals  wat de aard is van de buikpijn (is er bewegingsdrang of juist niet), wat de locatie is van de pijn, hoe lang de patiënt de geuite klachten heeft, hoe ziek de patiënt is en of de patiënt koorts heeft.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting door partijen over en weer is verklaard, is het Centraal Tuchtcollege gebleken dat de arts zodanige vragen niet heeft gesteld. Door dit na te laten is de arts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tekortgeschoten in de zorg die hij als arts behoort te betrachten ten opzichte van klaagster met betrekking tot wier gezondheidstoestand zijn bijstand was ingeroepen. Daarbij is ook van belang dat de arts de patiënte niet persoonlijk kende en dat patiënte alleen woonde. Aldus heeft de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het feit dat de huisarts van klaagster daags tevoren met betrekking tot de buikklachten van klaagster al een beleid had ingezet maakte dat in het onderhavige geval niet anders.

Het vorenstaande brengt mee dat de klacht gegrond is en dat de beslissing van het Regionaal College niet in stand kan blijven. Het Centraal College vindt aanleiding om de arts de maatregel van waarschuwing op te leggen.
Het Centraal College acht om redenen van algemeen belang termen aanwezig om te bepalen dat deze beslissing op de wijze, omschreven in artikel 13 b van de Medische Tuchtwet zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de redacties van het tijdschrift Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,

Vernietigt de bestreden beschikking d.d. 6 juli 1998 van het Medisch Tuchtcollege te Eindhoven
en opnieuw rechtdoende in hoger beroep:

verklaart de klacht gegrond;
legt aan de arts de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de wijze, omschreven in artikel 13b van de Medische Tuchtwet zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de redacties van het tijdschrift Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door: mr. J.J.R. Bakker, voorzitter; dr. W.F. Tordoir, mw. E.C.M. Plag, J.S. Pöll, K.W. Woltering, leden-beroepsgenoten; mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2001, door mr. J.J.R. Bakker, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

Brieven

1. dr. mr. H. Sluzewski, chirurg n.p.

2. R.A. de Groot, huisarts

anamnese
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.