Laatste nieuws
3 minuten leestijd

Alles wordt niets

Plaats een reactie

Bij de presentatie van Bert Keizers jongste boek noemde filosofe Désanne van Brederode hem een ‘observator’, iemand zonder geloof, zonder hoop, zonder verlangen. Daar zit wat in, want in Alles wordt niets betoont Keizer zich een onvermoeibaar strijder tegen al het metafysisch gekwetter waarmee ons leven behangen lijkt, vooral op het moment dat iemand in het aangezicht van de dood staat. Sterven is daarentegen een alledaagse bezigheid: ‘Sterven wordt overdreven, in allerlei opzichten. Allereerst wordt de moeilijkheidsgraad zwaar overschat: tot nog toe is het ook voor de grootst mogelijk sufferd haalbaar gebleken.’ Al geeft hij toe: ‘Een lijk is nu eenmaal de meest indrukwekkende paradox die je als mens ooit kunt tegenkomen: hij lijkt sprekend, maar hij is het niet.’ Onze dubbelhartige houding jegens de dood schetst hij ultrakort: ‘Over een sterven zegt men wel: het was een prachtig afscheid. Maar tegen een stervende zegt men nooit: wat lig jij hier mooi dood te gaan, Annie!’



Sterven, geneeskunde en literatuur is de driepoot waarop dit boek rust. Een verzameling columns en opstellen uit uiteenlopende periodieken als Trouw, Filosofie Magazine en The Threepenny Review (het vooraanstaande literaire blad uit San Francisco). Keizer - filosoof en verpleeghuisarts - heeft een kien oog voor het fundamentele probleem waarvoor de hedendaagse arts zich geplaatst ziet. Deze staat voor ‘een vrijwel onmogelijke taak: handelen in het besef dat wij stof zijn en dus chemisch analyseerbaar, dat wij levend zijn en dus sterfelijk en dat wij geest zijn en dus in staat tot liefde, kunst, kennis en geloof.’ Het is bijna onmogelijk deze deelaspecten tegelijkertijd waar te nemen, omdat elk deelaspect een eigen zienswijze veronderstelt. Bovendien zijn deze aspecten niet tot elkaar reduceerbaar.



Samensmelten wil niet. Vandaar dat in een klinische les in bijvoorbeeld het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde geen glimp zichtbaar is van de pure ellende van de beschreven patiënt. Keizer gelooft niet in een leven vóór het leven en niet in een leven ná het leven. Er is uitsluitend sprake van een ‘niets’ waarin ‘alles’ samenvalt. Alles wat wij zijn en denken is toeval, en dat weten wij ook, maar dat weerhoudt ons er niet van te streven naar een gelukkiger wereld. Een gespleten levenshouding maar ook een vruchtbare omdat deze stellingname zowel ruimte vrijmaakt voor een soort bijna-nihilisme (er is niets), ironie als stijl (vanuit het besef van dat niets) en - toch! desondanks! - betrokkenheid. Die grondhouding maakt dat Keizer genadeloos kan afrekenen met allerhande symptomen uit onze maatschappij, zoals de ijdelheid van genenvorsers (‘Een gen ontdekken is iets heel anders dan een gen uitzetten’), het alsmaar zinloos rekken van levens van kankerpatiënten of de cholesterolmaffia. Afrekeningen die gebaseerd zijn op een diep mededogen. Bertrand Russell schreef in de inleiding van zijn autobiografie dat hij gedreven werd door een dorst naar kennis, een verlangen naar liefde en een diep mededogen met het lijden van de mens. Keizer zal die woorden onderschrijven.



Enkele maanden geleden liep ik met Bert Keizer op een winderige zondagochtend over de centrale begraafplaats van Wenen. Het gezochte graf van Karl Kraus bleek helaas onvindbaar zonder plattegrond. Wandelend en af en toe wijzend spraken wij over cynisme, een verwijt dat hij met enige regelmaat hoort. Hij verzette zich hiertegen. ‘Cynisme is liefdeloos’, zei hij, ‘en dat ben ik niet.’ Daarin heeft hij gelijk. Want zijn werk is - anders dan Van Brederode stelde in haar inleiding - zeker niet zonder verlangen. Integendeel: zijn werk is doortrokken van verlangen! De columns getuigen hiervan - bijvoorbeeld over het fenomeen ‘hoop’ - maar zeker de essays over literatuur. ‘Als Annie M.G. Schmidt priklimonade is, dan is Carmiggelt rode wijn, Elsschot bier, Beckett whiskey, Kafka mineraalwater, Reve jenever en Oscar Wilde natuurlijk champagne.’ Hier spreekt iemand die van literatuur



- en dus het leven - geniet. Zeker als hij over zijn favorieten schrijft, zoals Beckett, Wilde en Larkin, in wie hij


respectievelijk de taal, het heerlijk absurde leven en een sardonische grijns waardeert en, wie weet, herkent. Tot op het detail is zijn stijl uiterst precies en soms ronduit hilarisch. Zie wat hij schrijft naar aanleiding van Shakespeares sonnet 129: ‘Erotische puristen denken dat alles tussen man en vrouw dat langer duurt dan 47 minuten, een leugen is. Meegaander types willen dit wel oprekken tot zeven jaar, maar daar voorbij is het toch echt hypotheek, kinderen of koppigheid dat haar en hem nog bijeenhoudt. En angst.’



Keizer is een begenadigd stilist. Dat heeft een nadeel. De mens Keizer blijft soms onzichtbaar achter het spervuur van woorden. Maar misschien is dat de prijs van virtuositeit. Hij heet de grootste stilist te zijn van de species ‘schrijvende dokters’, maar deze kwalificatie is, zoals elke subcategorie, bedenkelijk want vergelijkbaar met ‘golfspelende adjunct-directeuren’ of de klassieke ‘dansende beren’. Onzin dus. Bert Keizer is ‘gewoon’ een goed schrijver. << Frans Meulenberg

Bert Keizer. Alles wordt niets. Columns & essays. Amsterdam: SUN, 2002, 234 blz. ISBN 90 5875 083 3

Media en cultuur
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.