Laatste nieuws
10 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 09 - De validiteit van een melding bij de inspectie

Plaats een reactie

Uitspraak nationale ombudsman



In hoeverre mag de inspectie direct uitrukken als zij van een arts signalen krijgt over het mogelijk disfunctioneren van een collega? Moet zij elk signaal serieus nemen of ook rekening houden met de mogelijkheid dat de ene collega een andere collega een loer probeert te draaien?


Deze uitspraak van de Nationale ombudsman gaat over een casus die eerder in MC aan de orde kwam (

MC 16/2002: 638-40

;

MC 6/2003: 218-20

). De voorzitter van een hagro had de inspectie ingeschakeld wegens vermeend disfunctioneren van een lid van de huisartsengroep. De hagro-voorzitter besprak dit tevoren niet met de betreffende huisarts en evenmin met de andere hagro-leden. In zijn melding aan de inspectie baseerde de hagro-voorzitter zich onder meer op niet-onderbouwde oordelen over de gezondheidstoestand van de huisarts. Dit kwam de hagro-voorzitter te staan op een berisping door de Raad voor de Behandeling van Tuchtzaken in eerste aanleg van de KNMG (

Medisch Contact 2002, p. 638-640

).


De inspectie nam de melding van de hagro-voorzitter in behandeling, maar concludeerde na onderzoek dat van disfunctioneren geen sprake was. De huisarts die dit allemaal overkwam diende niettemin tegen de handelwijze van de inspectie dertien klachten in bij de Nationale ombudsman. Op zes van de dertien punten kreeg hij gelijk. De inspectie, aldus de ombudsman, beging in deze zaak een aantal procedurele misstappen. Hieronder kunt u het oordeel lezen over het klachtonderdeel dat beslist van algemene betekenis is, namelijk het verwijt dat de inspectie, alvorens de huisarts met een ingrijpend onderzoek te confronteren, de validiteit van de melding door de hagro-voorzitter had moeten beoordelen. Dit klachtonderdeel wordt door de Nationale ombudsman echter afgewezen. Volgens de ombudsman is het onvermijdelijk dat de inspectie (oriënterend) onderzoekt of de melding gefundeerd is of niet. De ombudsman voegt daaraan toe dat aan een melding van een collega-beroepsgenoot bijzondere betekenis toekomt. Juist zo’n melding zou erop kunnen wijzen dat de kwaliteit van de zorg in het geding is.


Uiteraard moet en mag de inspectie niet te terughoudend zijn bij het onderzoeken van mogelijk misstanden in de zorg, anderzijds moet ons inziens worden voorkomen dat ongefundeerde (en mogelijk zelfs malicieuze) meldingen te gemakkelijk tot voor de arts zeer ingrijpende en belastende procedures leiden. Het ligt naar onze mening voor de hand dat de inspectie, alvorens een melding van een arts over een collega in behandeling te nemen, de voorwaarde stelt dat er vooraf een eerlijk en open contact is geweest tussen de melder en de aangemelde. Dat is in deze zaak niet gebeurd en de collatoral damage was groot.

B.V.M. Crul, huisarts
mr. dr. j. Legemaate


Klacht


Verzoeker, huisarts, klaagt over de wijze waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Regio Zuidoost, Noord-Brabant en Limburg, te ‘s-Hertogenbosch, van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is omgegaan met de melding van 10 februari 2000 van een collega-huisarts over zijn vermeende disfunctioneren.


Hij klaagt er in dit verband in het bijzonder over dat de inspectie:


1. niet de validiteit van de melding heeft onderzocht, noch de motieven van de betreffende collega-huisarts;


(De klachtonderdelen 2 tot en met 13 worden hier niet weergegeven, red.)

Beoordeling


Algemeen


1. Verzoeker en zijn echtgenote voerden ten tijde van de onderzochte gedraging samen een huisartsenpraktijk.


Op 10 februari 2000 deed de heer K, collega-huisarts en voorzitter van de huisartsenwaarneemgroep (hagro) waaraan ook verzoeker deelnam, telefonisch melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch (IGZ) van disfunctioneren van verzoeker. Naar aanleiding van deze telefonische melding voerde de Inspecteur voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch, de heer S, op 17 februari 2000 een gesprek met K. In dit gesprek maakte


K kenbaar dat hij van mening was dat verzoeker als gevolg van diens verslechterde gezondheid niet meer in staat was zijn werk als huisarts naar behoren uit te voeren. Volgens K kampte verzoeker sinds 1997 met toenemende gezondheidsklachten en vertoonde hij verschijnselen die konden duiden op een (manisch) depressief beeld. Ook had K problemen met het kortetermijngeheugen en stemmingsstoornissen waargenomen. De huisartsenwaarneemgroep was volgens K op de hoogte van de situatie, maar had gekozen voor een afwachtende houding. K deed de melding bij de IGZ op persoonlijke titel.


Eveneens op 17 februari 2000 stelde K verzoeker schriftelijk op de hoogte van de melding bij de IGZ. Verzoeker nam vervolgens telefonisch contact op met de IGZ en verzocht om een persoonlijk onderhoud. Dit onderhoud vond op 29 februari 2000 plaats. Bij het gesprek waren verzoeker, zijn echtgenote en inspecteur S aanwezig.


Bij brief van 31 maart 2000 berichtte inspecteur S aan verzoeker dat hij vanwege het belang van een goede gezondheidszorg en uit hoofde van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG, (...)) had besloten naar aanleiding van de telefonische melding een oriënterend onderzoek in te stellen. Het verslag van het gesprek met K op 17 februari 2000 werd daarbij beschouwd als de schriftelijke vastlegging van de melding.


Door middel van meerdere brieven verweerde verzoeker zich tegen de melding over hem wegens vermeend disfunctioneren. Verzoeker deelde onder meer mee dat hij weliswaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, maar dat dit niets afdeed aan zijn goede functioneren op de dagen dat hij nog wel werkte. Samen met zijn echtgenote en waarnemers werd de praktijk op een uitstekende wijze gevoerd. Patiënten hadden nooit geklaagd, noch bij hem noch bij de IGZ.


Op 19 juni 2000 legde de IGZ een bezoek af aan verzoekers huisartsenpraktijk. Aldaar werd een gesprek gevoerd met verzoeker en zijn echtgenote. Een deel van het algemeen toezichtsinstrument huisartsen van de IGZ (...) werd gebruikt als leidraad voor het gesprek.


Bij brief van 5 oktober 2000 deelde inspecteur S verzoeker mee dat het onderzoek naar aanleiding van de melding tussentijds was beëindigd. De IGZ kwam in deze brief tot het oordeel dat geen aanwijzingen waren gevonden dat verzoekers praktijkvoering als huisarts niet aan de professionele standaard voldeed en dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige bedreiging van de gezondheidszorg, dan wel dat het belang van een goede kwaliteit van de gezondheidszorg in het geding was. Met verder onderzoek door de IGZ zou het algemeen belang niet zijn gediend.

2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de IGZ is omgegaan met de melding van K over zijn vermeende disfunctioneren. Zijn klacht valt in dertien onderdelen uiteen, die hierna afzonderlijk worden behandeld.
I. Ten aanzien van de validiteit van de melding en de motieven van de melder

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de IGZ niet de validiteit van de melding, noch de motieven van collega-huisarts K heeft onderzocht. Verzoeker stelde zich op het standpunt dat een dergelijke werkwijze ertoe leidt dat op iedere willekeurige melding, hoe vaag en ongefundeerd ook, een voor de betrokkene zeer ingrijpend onderzoek kan volgen. Elke arts kan in dat geval de IGZ gebruiken voor de grofste aantijgingen tegen een collega zonder dat hem of haar iets in de weg wordt gelegd.


In zijn geval was het volgens verzoeker niet juist dat de IGZ een onderzoek had ingesteld. Ten aanzien van de validiteit van de melding deelde hij mee dat hij enige tijd voor 80 procent arbeidsongeschikt was verklaard ten gevolge van een schildklierontsteking en dat hij gemiddeld drie dagdelen per week werkte.


De mate van arbeidsongeschiktheid varieerde. Hij was zich volledig bewust van zijn beperkingen en anticipeerde hierop. Hij beschikte over voldoende lichamelijke en geestelijke capaciteiten om zijn huidige werkzaamheden als huisarts op een verantwoorde wijze uit te voeren. Bovendien zorgden waarnemers en zijn echtgenote ervoor dat de huisartsenpraktijk uitstekend functioneerde. In die zin waren er adequate maatregelen genomen om de beperkingen op te vangen.


Daarnaast was van belang dat over zijn functioneren als huisarts nooit eerder klachten waren ingediend bij welke instantie dan ook.


Ten aanzien van de motieven van de melder liet verzoeker onder meer weten dat K hem nog nooit persoonlijk had aangesproken op zijn functioneren. K was dan ook niet op de hoogte geweest van de ware aard en het beloop van verzoekers aandoening en van de mate waarin hij in staat was te werken. Van (manische) depressiviteit of van een andere psychiatrische aandoening was geenszins sprake. De melding van K was voor verzoeker als een totale verrassing gekomen. Verzoeker sprak het vermoeden uit dat K met zijn melding het einde van zijn loopbaan als huisarts na vijftien jaar had beoogd. Hiervoor had hij een medische aandoening gebruikt, waarover hij zich nooit had laten informeren.


Op grond van deze omstandigheden was verzoeker van mening dat de IGZ niet tot onderzoek had mogen overgaan. De IGZ heeft volgens verzoeker ten onrechte nagelaten aan K te vragen op welke feiten hij zijn verdenkingen baseerde. Verder had de IGZ informatie moeten en kunnen opvragen bij verzoekers behandelend neuroloog en zijn medisch adviseur van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

2. Op de behandeling van de melding van 10 februari 2000 was de ‘Leidraad Onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van meldingen’ (Leidraad meldingen; (...)) van toepassing. In deze Leidraad meldingen is aangegeven op welke wijze de inspectie dient om te gaan met meldingen en in welke gevallen een inspecteur een onderzoek behoort in te stellen.


Het antwoord op de vraag in hoeverre een actieve rol is weggelegd voor de inspectie in geval zij op de hoogte raakt van een mogelijke misstand in de zorg is onder meer afhankelijk van de aard en de ernst van de zaak.


In artikel 4 van de Leidraad meldingen is bepaald dat een melding wordt onderzocht indien zij naar het oordeel van de inspectie wijst op een situatie die voor de algemene veiligheid of gezondheid een ernstige bedreiging kan betekenen, of aanleiding geeft te veronderstellen dat onder andere artikel 40 van de Wet BIG (...) in onvoldoende mate of op onjuiste wijze wordt nageleefd, of vanwege het belang van een goede gezondheidszorg anderszins noodzaakt tot onderzoek door de inspectie.

3. Blijkens mededelingen van de IGZ aan verzoeker (...) had de IGZ besloten een oriënterend onderzoek in te stellen naar aanleiding van de melding van K vanwege het in artikel 4 van de Leidraad genoemde belang van een goede gezondheidszorg. De mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker en de ernstige twijfel van een collega-huisarts, tevens hagro-genoot, over verzoekers functioneren hadden de IGZ doen besluiten een oriënterend onderzoek in te stellen naar de vraag of het belang van een goede gezondheidszorg in het geding was, dan wel of artikel 40 van de Wet BIG in onvoldoende mate of onjuist werd nageleefd.

4. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) deelde in reactie op dit klachtonderdeel onder meer mee dat het juist is dat de inspectie de validiteit van de melding niet heeft onderzocht alvorens de melding zelf in behandeling te nemen. Evenmin had de IGZ de motieven van de betreffende collega-huisarts onderzocht. De minister van VWS is van mening dat dit ook niet nodig was, omdat de inspectie ervan uitgaat dat ieder signaal over mogelijk disfunctioneren van een beroepsbeoefenaar in de zorg door de inspectie serieus moet worden genomen, omdat zulk een signaal kan inhouden dat de zorgverlening aan patiënten in het geding is. Gezien haar wettelijke toezichthoudende taak kan de inspectie niet aan een dergelijk signaal voorbijgaan. Voorts is bij de ontvangst van een signaal niet uit te maken of het signaal gegrond is of niet. Om die reden dient de inspectie zulk een signaal in het algemeen belang in onderzoek te nemen. Verder zijn er volgens de minister goede gronden om een signaal van een collega-beroepsbeoefenaar serieus te nemen omdat collegae-beroepsbeoefenaren dikwijls terughoudend zijn met het verstrekken van negatieve signalen over collegae. Indien een collega beroepsbeoefenaar wél overgaat tot het neerleggen van een signaal over een collega bij de inspectie, blijkt uit ervaring en de literatuur dat de grenzen dan dusdanig zijn overschreden dat stilzwijgen niet langer verantwoord wordt geacht.


In een nadere reactie liet de minister van VWS weten dat het in casu ging om het normale functioneren van de inspectie. De inspectie beschikte niet over enige aanwijzing dat de melder oneigenlijke motieven had voor het doen van een melding. Ook in een later stadium was dat op geen enkel moment aannemelijk geworden.


De IGZ diende het signaal van K nader te onderzoeken vanwege het belang van een goede gezondheidszorg, uit hoofde van artikel 40 van de Wet BIG, de forse mate van arbeidsongeschiktheid van verzoeker en de ernstige twijfel van een huisarts en hagro-genoot over verzoekers functioneren.

5. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.


De minister van VWS kan worden gevolgd in haar standpunt. De IGZ is een onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid en op grond van artikel 36 van de Gezondheidswet (...) belast met de bewaking van de kwaliteit van de gezondheidszorg. In de Jaarrapportage 2000 van de IGZ is de taak in soortgelijke bewoordingen omschreven (...). Indien de inspectie een melding krijgt over vermeend disfunctioneren van een huisarts, moet zij dientengevolge actief maar ook zorgvuldig optreden. Zoals hiervóór onder 2 is overwogen schrijft artikel 4 van de Leidraad meldingen voor wanneer een melding wordt onderzocht. Gezien de aard en de ernst van de melding van K in samenhang met het feit dat de melding afkomstig is van een collega-beroepsbeoefenaar ging het in dit geval zonder meer om een melding die noopte tot onderzoek door de inspectie. De melding valt onder de in artikel 4 van de vorenbedoelde Leidraad genoemde criteria. In dat geval is de IGZ zelfs verplicht actie te ondernemen.


In dit kader is nog van belang dat - zoals de Nationale ombudsman eerder heeft overwogen (rapport 1997/580, (...)) - bijzondere betekenis toekomt aan meldingen van andere beroepsbeoefenaren. Juist informatie die afkomstig is van dit soort bronnen kan erop duiden dat het belang van een goede gezondheidszorg in het geding is.


Indien de melding voldoet aan de in artikel 4 van de Leidraad meldingen genoemde criteria is een oriënterend onderzoek, hoe ingrijpend ook voor de betrokkenen, onvermijdelijk. Daaraan doet niet af dat een melding in een later stadium, zoals ook in het onderhavige geval, ongefundeerd kan blijken te zijn. Het is juist het oriënterende onderzoek dat moet uitwijzen of een melding al dan niet gefundeerd is en noopt tot nader onderzoek. Het belang van de volksgezondheid prevaleert in die zin boven dat van de individueel betrokkene.


De zeer grote negatieve impact van de melding op verzoekers leven is derhalve niet te wijten aan de IGZ. In het kader daarvan zij verwezen naar de uitspraak van 12 september 2001 van de Raad voor de Behandeling van Tuchtzaken in Eerste Aanleg van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, die K heeft berispt op grond van het feit dat hij zonder zijn voornemen aan verzoeker kenbaar te hebben gemaakt, en zonder met hem of de hagro overleg te hebben gevoerd een melding bij de IGZ heeft gedaan en zich daarbij heeft bediend van een medische diagnose die niet op enig onderzoek was gestoeld (...).

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

(Feiten en overwegingen van de Nationale ombudsman met betrekking tot de klachtonderdelen II tot en met XIII worden hier niet weergegeven, red.)

Conclusie
De Nationale ombudsman verklaart zes van de dertien klachtonderdelen gegrond, redactie.

Artikelen in MC:

De validiteit van een melding bij de inspectie - uitspraak nationale ombudsman in Medisch Contact 28 februari 2003

 -

deze uitspraak met discussie op ons besloten gedeelte 'Tuchtzaken' 

KNMG
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.