Laatste nieuws
8 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 37 - Hulpverleners en hun hormonen

Plaats een reactie

Vul voor ‘fysiotherapeut’ de eveneens BIG-geregistreerde titel ‘arts’ in en u kunt in onderstaande tuchtzaak lezen welk oordeel het tuchtcollege van de fysiotherapeut ook voor u in petto zou hebben, als u uw geslachtshormonen de boventoon zou laten voeren in het contact met een patiënt: een schorsing van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. En dat terwijl de seksuele contacten toch met instemming van de patiënte - die huwelijksproblemen had - plaatsvonden. Zij kwam uiteindelijk zelfs bij de hulpverlener over de vloer, leerde diens wettelijke echtgenote kennen en gaf aan dat zij verliefd op hem was geworden. De fysiotherapeut had weliswaar de behandelingsovereenkomst gestaakt, doch de seksuele relatie was er min of meer vloeiend in overgegaan.


Het tuchtcollege is heel duidelijk in zijn oordeel: Ook al geeft een patiënt zelf aan een andere relatie dan een behandelrelatie na te streven, dan nóg hoort een hulpverlener zich hier in principe afwijzend in op te stellen. Het karakter van de hulpverleningsrelatie waarin vertrouwen en afhankelijkheid centraal staan, verdraagt zo’n inbreuk op de lichamelijk integriteit nu eenmaal niet. Hippocrates schreef het al en het blijft onverminderd actueel.


Hoe dan wel?, zult u zich misschien afvragen. Is het echt zero tolerance? Nee, als hulpverlener en patiënt na directe beëindiging van de behandelovereenkomst een redelijke wachtperiode inlassen waarin ze elkaar niet zien, dan zou een relatie wél daadwerkelijk aangegaan en geconsumeerd mogen worden. De hulpverlener zou na zo’n periode echter zeker moeten weten dat de relatie onafhankelijk van de behandelrelatie tot stand is gekomen. De knappe dokter in de witte jas is dan van het netvlies verdwenen.


De gekozen ‘oplossing’ lijkt in theorie redelijk en doet recht aan de relatieve kwetsbaarheid van een patiënt in diens contact met een hulpverlener. Maar laten seksuele gevoelens en verlangens zich in de praktijk zo volgzaam


sturen? Het heel alert op de eigen rem gaan staan bij de eerste de beste aanwijzing dat er wel eens een andere relatie met een patiënt zou kunnen gaan ontstaan, lijkt ons een betere strategie. Zowel voor de betrokken hulpverlener als voor het imago van de totale beroepsgroep.

B.V.M. Crul, huisarts
mr. dr. J. Legemaate

Uitspraak Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage d.d. 8 april 2003
Het Regionaal Medisch Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van A, wonende te B, klaagster, tegen C,  fysiotherapeut, wonende te D, de persoon over wie geklaagd wordt, hierna te noemen de fysiotherapeut.

Verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 3 juni 2002. Namens de fysiotherapeut heeft mr. E, advocaat te F, op de klacht gereageerd. Namens klaagster heeft mr. G, advocaat te H, gerepliceerd. Mr. E heeft gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op dinsdag 11 februari 2003. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun voornoemde advocaten. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

Klacht


Klaagster is vanaf 1998 wegens rug- en nekklachten onder behandeling geweest van de fysiotherapeut. In maart 2001


werden de behandelingen steeds persoonlijker van aard en vanaf 19 april 2001 heeft regelmatig seksueel contact tussen partijen plaatsgevonden. Dit heeft voortgeduurd tot september 2001. Klaagster was echter gehuwd en de fysiotherapeut was op de hoogte van de huwelijksproblemen van klaagster. De seksuele contacten hebben met instemming van klaagster plaatsgevonden, maar de fysiotherapeut heeft klaagster met sms-jes en telefoontjes verleid. Hij had dat volgens klaagster achterwege moeten laten. Klaagster voelt zich door de fysiotherapeut gebruikt als seksueel speeltje, dat is afgedankt toen hij uitgespeeld was.


Een en ander heeft voor klaagster ingrijpende gevolgen gehad. Haar huwelijk is tot een einde gekomen en een


langdurige opname op de PAAZ-afdeling is noodzakelijk geweest.

Nog steeds zijn klaagster en haar kinderen onder behandeling bij de GGZ.

Standpunt van  fysiotherapeut


Sinds 1998 is klaagster met enige regelmaat bij de fysiotherapeut onder behandeling geweest. In maart 2001 kwam zij wederom bij de fysiotherapeut wegens nek- en schouderklachten. Klaagster heeft de fysiotherapeut verteld dat haar huwelijk zeer slecht was en zijn einde naderde. Na de vierde behandeling gaf klaagster er blijk van dat zij geïnteresseerd was in persoonlijker contact met de fysiotherapeut. Deze heeft daarop niet afwijzend gereageerd. Wel heeft hij gezegd dat zij elkaar in dat geval buiten de praktijk zouden moeten ontmoeten. Zij hebben vervolgens in een telefoongesprek op 6 april 2001 afgesproken om gezamenlijk de honden uit te laten. Bij die gelegenheid is tussen partijen een nieuwe afspraak gemaakt voor intiem contact, dat in een hotel zou plaatsvinden. De fysiotherapeut heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat hij de behandelingen zou moeten staken en dat wat hem betreft het seksuele contact eenmalig zou moeten zijn in verband met afspraken die hij daarover met zijn echtgenote heeft. Klaagster toonde daarvoor begrip. Dat de behandeling moest worden gestaakt, was overigens geen groot bezwaar, want deze was toch al niet meer nodig.


Op 19 april heeft tussen partijen in het hotel seksueel contact plaatsgevonden.

Klaagster bleef vervolgens contact zoeken met de fysiotherapeut. Dit heeft geleid tot verdere seksuele contacten, onder meer in de praktijk. De fysiotherapeut heeft


 klaagster op zeker moment mee naar huis genomen en tussen de echtgenote van de fysiotherapeut en klaagster is een min of meer vriendschappelijke relatie ontstaan. Later is ook een seksuele relatie tussen klaagster, de fysiotherapeut en de echtgenote van de fysiotherapeut ontstaan.


Op 29 augustus 2001 sprak klaagster uit dat zij verliefd was op de fysiotherapeut en het gevoel had, bij hem altijd op de tweede plaats te komen. Zij stond erop dat de fysiotherapeut een keuze zou maken. De fysiotherapeut heeft klaagster medegedeeld dat zijn echtgenote voor hem op de eerste plaats kwam en gezegd het beter te vinden dat het contact met klaagster zou worden verbroken. Klaagster nam hiermee geen genoegen, bestookte de fysiotherapeut met sms-berichten, maar hield hier eind september mee op.


De fysiotherapeut is zich ervan bewust dat een fysiotherapeut, als professional, voldoende professionele afstand tot patiënten moet bewaren. Achteraf gezien meent hij dat hij die afstand waarschijnlijk toch niet voldoende heeft bewaard. Weliswaar heeft hij onmiddellijk de behandelingsovereenkomst beëindigd toen er sprake van was dat er seksueel contact zou gaan ontstaan, maar hij kan er niet omheen dat een en ander min of meer vloeiend in elkaar is overgelopen.


De fysiotherapeut betreurt dit ten zeerste. Hij zal een dergelijke situatie niet nog eens laten gebeuren. Hij heeft het gebeurde uitvoerig binnen zijn maatschap besproken en is ervan doordrongen dat een fysiotherapeut een bijzondere zorg heeft om voldoende afstand tot zijn patiënt te bewaren.


Al met al meent de fysiotherapeut dat hetgeen is voorgevallen geen schoonheidsprijs verdient. Hij meent echter dat de feiten anderzijds geen grond opleveren voor het aanvaarden van de klacht en het opleggen van een maatregel.

beoordeling
Het staat vast dat zich tijdens de behandelrelatie tussen partijen gevoelens hebben ontwikkeld, die geleid hebben tot seksueel contact. De fysiotherapeut stelt dat hij op dat moment de behandelrelatie heeft beëindigd, zodat de behandelrelatie en de seksuele relatie niet tegelijkertijd hebben bestaan.

Het College kan in het midden laten of deze stelling van de fysiotherapeut juist is. De fysiotherapeut heeft erkend dat tijdens de behandelrelatie tussen partijen het aangaan van seksuele contacten ter sprake is gekomen en daartoe afspraken zijn gemaakt. Volgens de fysiotherapeut is de behandelrelatie min of meer vloeiend in seksueel contact overgegaan. Dat had niet mogen gebeuren.


Een hulpverlener als de fysiotherapeut in het onderhavige geval staat in een bijzondere relatie tot zijn patiënte. Deze bijzondere relatie kenmerkt zich mede door een afhankelijkheid van de patiënte ten opzichte van de hulpverlener en een daarmee samenhangend vertrouwen van de patiënte in de hulpverlener. Dit vertrouwen omvat onder meer dat de hulpverlener zich zal onthouden van inbreuken op de lichamelijke integriteit van de patiënte. Dat de patiënte met het seksuele contact instemt - of dit zelfs initieert - maakt geen wezenlijk verschil. Dit kan namelijk mede zijn beïnvloed door het karakter van de hulpverleningsrelatie.


Indien tussen patiënte en hulpverlener gevoelens ontstaan die kunnen leiden tot een seksuele relatie, dient de hulpverlener zich dit te realiseren en maatregelen te treffen. Tot die maatregelen behoort in elk geval dat hij onmiddellijk de hulpverleningsrelatie beëindigt en zo nodig zorg draagt voor een goede overdracht aan een collega. Daarnaast dient de hulpverlener zich ervan te vergewissen dat de wens van de patiënte tot seksueel contact geheel onafhankelijk van de behandelrelatie tot stand is gekomen. Daartoe zal in het algemeen een wachtperiode, waarin hulpverlener en patiënte elkaar niet zien, aangewezen zijn. In dit verband wijst het College op de beroepscode voor psychotherapeuten van de Nederlandse Vereniging van Psychotherapeuten, die verbiedt om een seksuele relatie te beginnen binnen zes maanden na het afsluiten van de behandeling.


Ook kan worden gewezen op een uitspraak van de Commissie van Beroep van het KNGF d.d. 29 december 1999 (FysioPraxis nov. 2000 nr 11, blz 39). Daarin overwoog deze Commissie dat ‘van de fysiotherapeut mag worden verwacht dat hij, in het geval dat hij een intieme relatie met een patiënte wenst aan te gaan, na de beëindiging van een behandeling een redelijke afkoelingsperiode in acht zal nemen, alvorens de relatie daadwerkelijk aan te gaan’.


De fysiotherapeut heeft zich in het onderhavige geval niet aan dit vereiste gehouden. Dat is hem ernstig aan te


rekenen. De seksuele contacten hebben bovendien mede plaatsgevonden in de praktijkruimte, waardoor bij klaagster de verwarring over het door elkaar lopen van de beide relaties moet zijn vergroot. 


Daar komt nog bij dat hij van de ontwikkeling en het in verband daarmee beëindigen van de behandelrelatie geen aantekening heeft gemaakt in zijn verslaglegging betreffende klaagster. Dat had wel moeten gebeuren.

De klacht is gegrond. Het College zal aan de fysiotherapeut een maatregel opleggen, waarbij niet met een berisping kan worden volstaan. Het College zal de fysiotherapeut een voorwaardelijke schorsing opleggen, om de ernst van het aan de fysiotherapeut te maken verwijt te onderstrepen.
Het algemeen belang is ermee gediend dat deze beslissing in bredere kring bekend wordt. Het College zal daarom bepalen dat de beschikking in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd als hierna te vermelden.

Rechtdoende


- Legt aan de fysiotherapeut op de maatregel van schorsing van zijn inschrijving in het register ex. artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;


- bepaalt dat de voorwaardelijk opgelegde schorsing ten uitvoer kan worden gelegd indien de arts zich binnen de proeftijd schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat leidt tot gegrondverklaring van een klacht op grond van de bepalingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

bepaalt dat deze beslissing zal worden bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant en door aanbieding ter plaatsing aan de redacties van het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Fysiopraxis en Medisch Contact, een en ander met weglating van de namen, voornamen en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen alsmede van de daarin voorkomende andere gegevens die omtrent deze personen een aanwijzing bevatten.

Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter; mr. M.W. Koek, lid-jurist; mr. W.M. Mooij, P.A.M. van der Salm, F. Besseling, leden-fysiotherapeuten, bijgestaan door mr. P.C. Römer, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2003.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.