Laatste nieuws
11 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 42 - Heftige overdrachtsgevoelens

Plaats een reactie

Onze minister van VWS Hans Hoogervorst zou het ongetwijfeld een halt toeroepen, om budgettaire redenen uiteraard: meer dan duizend zittingen psychotherapie in twintig jaar. Zowel het regionaal tuchtcollege als het Centraal Tuchtcollege boog zich echter over de vraag of de aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog in al die zittingen wel ‘goede waar’ voor al dat geld had geleverd. Nee dus. Het hoogste


college ging zelfs zo ver in zijn oordeel dat de psycholoog uit het register werd geschrapt. Deze was dan ook wel heel ver zijn boekje te buiten gegaan. In plaats van adequate, professionele, persoonlijke zorg te verlenen, had hij zich laten meeslepen in de heftige overdrachtsgevoelens die de patiënte voor hem koesterde. Voyeurisme, betasten - de bekende verfoeilijke riedel.


De psycholoog leek meer bezig te zijn geweest met zijn eigen heil dan met dat van zijn patiënte. In plaats van te proberen haar gezondheidstoestand te verbeteren, hield hij haar klein en afhankelijk. Ze mócht blijkbaar niet beter worden, want dan was hij zijn speeltje kwijt. Onder een meer onderbouwde diagnose begeleidde een andere therapeut haar na die twintig vergeefse jaren gelukkig wel in de goede richting.


Wij vinden het verbazingwekkend dat in al die twintig jaar noch bij de huisarts, noch bij de andere GGZ-behandelaars in het traject, noch bij de trouw betalende zorgverzekeraar een belletje is gaan rinkelen. Bij de behandeling van chronische patiënten kunnen oogkleppen het zicht helaas beperken. Soms zijn andere kritische hulpverleners nodig om die kleppen - in het belang van de patiënt - weg te nemen.


B.V.M. Crul, huisarts


mr. W.P. Rijksen

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 27 augustus 2003
Beslissing in de zaak van A, gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B, appellant, tegen C, wonende te D, verweerster in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure

C - hierna te noemen klaagster - heeft op 7 maart 2001 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen appellant - hierna te noemen de psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 december 2001 heeft dat College geoordeeld dat de diverse klachtonderdelen ( ... ) doel treffen, in verband waarmee aan de psycholoog de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van zes maanden is opgelegd. De psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 15 mei 2003, waar zijn verschenen klaagster en de psycholoog.


De inhoud van alle voormelde (en hierna nog te noemen) stukken geldt als hier herhaald en ingelast.

2. Beslissing in eerste aanleg
Voor de weergave van de in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer, alsmede voor de overwegingen die het Regionaal Tuchtcollege aan zijn voormelde beslissing ten grondslag heeft gelegd, verwijst het Centraal College naar die beslissing.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de aangevallen beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, en daarin verwoord als volgt:

Klaagster heeft bij verweerder van 1979 tot 1999 een begeleidings- en behandelingstraject doorlopen. Volgens verweerder was het duidelijk dat er bij klaagster sprake was van ernstige borderlineproblematiek. Verweerder noemde de begeleiding/behandeling van klaagster ter zitting een ‘ontdekkende vorm van inzichtgevende psychotherapie’. In 1982 heeft verweerder klaagster doorverwezen naar de psychiatrische kliniek E omdat naar zijn oordeel intensieve


psychotherapie was geïndiceerd.


Vanaf 1983 werden de behandeling en begeleiding van klaagster weer door verweerder ter hand genomen, aanvankelijk vanuit het F zolang verweerder daar nog werkzaam was, later - vanaf 1992 - vanuit verweerders vrijgevestigde praktijk. In totaal hebben ongeveer duizend zittingen plaatsgevonden. In zijn praktijk werkte verweerder eerst samen met een psychiater. Dit samenwerkingsverband is echter enkele jaren geleden beëindigd. Verweerder heeft sindsdien geen vast intervisieverband. Er vinden met een frequentie van ongeveer eenmaal per kwartaal wel gelegenheidsintervisies plaats. Verweerders praktijk is met name gericht op patiënten met persoonlijkheidsstoornissen.


Bij de stukken bevindt zich het elektronisch verslag van verweerder. De inhoud van dit stuk is partijen bekend en wordt hier geacht te zijn herhaald en ingevoegd.


In 1999 maakte klaagster een einde aan de behandelingsrelatie. Klaagster kwam daarna onder behandeling van G te D. Volgens klaagster is tijdens deze behandeling gebleken dat er bij haar geen sprake is van borderlineproblematiek, maar van een posttraumatische stress-stoornis gecombineerd met een depressie. Klaagster verklaarde ter zitting dat zij bij de therapie van G in de afgelopen twee jaar meer baat heeft gehad dan bij therapie van verweerder gedurende twintig jaar.

4. Beoordeling van het hoger beroep


4.1 Als dragende motivering voor de opgelegde schorsing voor de duur van zes maanden heeft het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg de volgende overwegingen gehanteerd:

Bij de beoordeling van de klachten is het College uitgegaan van de onder rubriek 1 van deze beslissing weergegeven als vaststaand aangenomen feiten die berusten op de stukken en op hetgeen ter zitting is besproken.


Komend tot een beoordeling van de klacht wil het College allereerst benadrukken dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van verweerders professionele handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het beantwoorden van de vraag of verweerder vanuit tuchtrechtelijk oogpunt binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep gebruikelijk was.


Deze vraag beantwoordt het College ontkennend.


Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het volgens hem duidelijk was dat er sprake was van ernstige borderlineproblematiek bij patiënte. Noch uit de stukken noch uit hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard is het College echter voldoende gebleken dat verweerder enig, laat staan voldoende, diagnostisch onderzoek heeft bedreven om deze diagnose vast te stellen. Dit klemt te meer nu de nieuwe behandelaar van klaagster, zoals klaagster ter zitting verklaarde, tot een totaal andere diagnose is gekomen en het met zijn behandeling in twee jaar beter gaat dan gedurende de twintig jaar therapie bij verweerder.


Daargelaten het antwoord op de vraag welke diagnose de juiste is, is het College van oordeel dat volstrekt onvoldoende is gebleken dat verweerder bij het stellen van de diagnose de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem als gezondheidszorgpsycholoog mocht worden verwacht. Dat een onjuiste diagnose wordt gesteld, behoeft op zichzelf tuchtrechtelijk niet verwijtbaar te zijn. Tuchtrechtelijk is echter wel van belang hoe de beroepsuitoefenaar tot die - mogelijk onjuiste - diagnose is gekomen en of de wijze waarop de diagnosticering heeft plaatsgevonden de toetsing aan zorgvuldigheidscriteria kan doorstaan. Daarvan is het College echter op geen enkele wijze gebleken. De beschikbare verslaglegging over de behandelingsperiode van twintig jaar is uiterst summier en geeft geen enkel inzicht in de aard van de gestelde diagnose, laat staan over het traject dat daarbij is afgelegd. De diagnostiek kan de tuchtrechtelijke toetsing dan ook niet doorstaan.


Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat de behandeling bestond uit een ontdekkende vorm van inzichtgevende psychotherapie. Ook in de aanvraag bij de zorgverzekeraar vermeldde verweerder stelselmatig dat het ging om inzichtgevende psychotherapie. Verweerder heeft patiënte ongeveer twintig jaar onder behandeling gehad. Verweerder is echter geen psychotherapeut. Hij is in het BIG-register ingeschreven als gezondheidszorgpsycholoog. Hij is niet ingeschreven bij een specialistische therapievereniging. Door zich bezig te houden met deze vorm van psychotherapie heeft klaagster behandeld en begeleid op een gebied dat buiten zijn deskundigheid lag en dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet op de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ook in de wet was afgebakend.


Verweerder kon desgevraagd ter zitting ook in het geheel niet duidelijk maken op welke theoretische grondslag zijn therapie was gebaseerd.


Moet reeds op deze gronden ernstige twijfel rijzen met betrekking tot verweerders bekwaamheid de genoemde therapie toe te passen, die twijfel wordt nog versterkt door de uiterst summiere en gebrekkige verslaglegging, die in geen enkele verhouding staat tot de ernst van klaagsters problematiek, de lange duur van haar behandeling en het summiere intervisie- of collegiale overleg.


Van een behoorlijke berichtgeving aan klaagsters huisarts was al evenmin sprake. Maar ook de inhoud van de therapie zelf doet ernstige twijfel rijzen aan verweerders bekwaamheid. Vaststaat dat verweerder tijdens therapeutische sessies naast patiënte ging zitten, haar hand vasthield, haar rug en lippen aanraakte en haar tegen zich aan liet zitten. Ook diende zij haar borst aan hem te tonen. Voorts staat vast dat verweerder bij klaagster thuis is geweest, haar aanwijzingen gaf zich geheel te ontkleden


en heeft toegekeken hoe klaagster een douche nam. Verweerder heeft aldus de grenzen van zijn beroepsuitoefening ernstig overschreden. Dit klemt te meer nu uit de brieven die klaagster aan verweerder schreef (deze brieven bevinden zich in het door verweerder overgelegde dossier) duidelijk wordt dat er bij klaagster sprake was van heftige overdrachtsgevoelens.


Verweerder heeft onvoldoende kunnen motiveren waarom deze lichamelijke aanrakingen moeten worden gezien als interventies in het kader van de behandeling.


Verweerder had naar het oordeel van het College maatregelen moeten nemen om de professionele distantie veilig te stellen, bijvoorbeeld door haar behandeling aan een collega over te dragen. Hij heeft dat echter niet gedaan. Hij heeft door het hiervoor omschreven handelen de professionele distantie dan ook ernstig in de waagschaal gesteld.


In juni 1996 geeft klaagster blijkens het dossier aan dat zij weer wil worden verwezen naar de psychiatrische kliniek E voor imaginaire confrontaties (IC’s). Verweerder is daar niet op ingegaan. Hij verklaarde ter zitting dat hij zich niet kon voorstellen dat men in die kliniek een vervolgbehandeling bij klaagster zou willen doen, omdat destijds (in 1982) was meegedeeld dat men was uitbehandeld bij klaagster.


Het College is van oordeel dat deze motivering volstrekt ontoereikend is voor het afwijzen van klaagsters verzoek om behandeling met behulp van IC. Bovendien had verweerder, nu hij klaagster inmiddels vele jaren zonder succes onder behandeling had, ook zelf alternatieve behandelmethoden - IC of andere - moeten overwegen. Daar komt bij dat verweerder ook vanwege de financiële consequenties van de behandeling voor klaagster diende uit te zien naar een methode om tot afronding van de therapie te komen. De conclusie van een en ander kan slechts luiden dat verweerders handelen of nalaten zoals hierboven genoemd, de tuchtrechtelijke toetsing niet kan doorstaan. ( ... )

4.2 De inhoud van de gedingstukken en de behandeling van de zaak ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege op 15 mei 2003 hebben het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot overwegingen en conclusies die, in de kern beschouwd, in essentie afwijken van hetgeen het Regionaal Tuchtcollege tot grondslag van zijn beslissing op de klacht heeft genomen. Het Centraal Tuchtcollege maakt daarom die overwegingen tot de zijne.

4.3 Daarnaast verdient het navolgende overweging: de indruk die het Centraal Tuchtcollege ter zitting heeft gekregen van klaagster en de wijze waarop zij blijkt te functioneren in het dagelijks leven, wijkt fundamenteel af van de beschrijving die de psycholoog van haar geeft in de processtukken. Waar de psycholoog haar omschrijft als iemand die niet in staat is tot contact vis à vis en die zich in gesprekken voornamelijk beperkt tot zwijgen, waarbij zij oogcontact vermijdt, zich verstopt in haar jas, haar handen verborgen in de mouwen, en haar haar gebruikend als permanente vitrage, bleek klaagster ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege met open oogopslag frank en vrij en zonder omhaal te antwoorden op indringende vragen die de voorzitter haar stelde, en waarbij zij de vragensteller steeds recht aankeek. Zij manifesteerde zich kortom op een volstrekt andere, duidelijk positievere wijze dan de psycholoog bij herhaling heeft geschetst. Indien en voorzover dat (mede) het gevolg kan zijn geweest van de bij G gevolgde therapie, aansluitend op de twintig jaar behandeling door de psycholoog, zou de reactie moeten zijn dat zulks eens temeer aantoont dat een eerdere verwijzing naar een andere therapeut voor nadere diagnostiek en behandeling geïndiceerd zou zijn geweest. Dit geldt temeer nu patiënte meerdere malen heeft aangegeven de therapie bij A te willen beëindigen. De in therapie bij G behaalde resultaten wijzen in dezelfde richting.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege ontkomt er ( ... ) niet aan de aannemelijkheid van de over en weer door partijen afgelegde verklaringen mede te toetsen aan de hand van het beeld dat partijen ter zitting van het Centraal Tuchtcollege van zichzelf hebben gevestigd. Wat klaagster betreft, is dat een beeld van consistentie en eerlijke openhartigheid. Wat de psycholoog betreft, is dat het beeld van een therapeut wiens stellingen ter verdediging van het verweten handelen c.q. nalaten niet worden geschraagd door de waarnemingen van het Centraal Tuchtcollege welke noodzakelijkerwijs dienen bij te dragen aan de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de ene partij indien zij worden tegengesproken door de andere partij.

4.5 In dat verband heeft het de aandacht van het Centraal Tuchtcollege getrokken dat de psycholoog eerst in appèl, dus na oplegging van een maatregel door het Regionaal Tuchtcollege, met een uitvoerige verdediging van het eigen handelen in casu is gekomen. In prima had hij zich nog beperkt tot een tienregelige brief met vier bijlagen. Zulks wekt de indruk dat de psycholoog de ernst van de tegen hem ingediende klacht heeft onderschat dan wel de houdbaarheid van de eigen positie heeft overschat. Beide mogelijke reacties strekken echter niet tot disculpatie van het verweten handelen, doch versterken eerder het beeld dat klaagster van de gewraakte behandelrelatie heeft gegeven.

4.6 Evenals het Regionaal Tuchtcollege neemt het Centraal Tuchtcollege als vaststaand aan dat de psycholoog zich jegens en ten detrimente van klaagster schuldig heeft gemaakt aan de grenzen van zijn beroepsuitoefening overschrijdend gedrag door lichamelijk contact met klaagster te initiëren, haar borst(en) aan hem te laten tonen, haar opdracht te geven zich geheel te ontkleden, en toe te kijken terwijl klaagster een douche nam. Van enige professionele distantie was daardoor in het geheel geen sprake meer. Van (mogelijke) psychische beschadiging van klaagster daarentegen wél. Hij heeft daarmee de belangen van klaagster, die reeds een lange en bij hem bekende psychiatrische voorgeschiedenis had en zich van de


psycholoog sterk afhankelijk voelde, niet alleen veronachtzaamd maar zelfs ondergeschikt gemaakt aan eigen persoonlijke behoeften. Een zwaarder verwijt kan iemand die zich bezighoudt met de behandeling van psychisch als ziek te kwalificeren personen, nauwelijks worden gemaakt.


4.7 Het Centraal Tuchtcollege acht de verschillende klachtonderdelen gegrond op dezelfde overwegingen als door het Regionaal Tuchtcollege gebruikt, alsmede op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen. ( ... )

4.8 Nergens gedurende de behandeling van de onderhavige klacht in prima en in appèl heeft de psycholoog er blijk van gegeven het professioneel ontoelaatbare van zijn handelen in te zien. Dit, gevoegd bij het feit dat reeds eerder tuchtrechtelijk tegen de psycholoog moest worden opgetreden, heeft het Centraal Tuchtcollege tot de slotsom gebracht, in aanmerking genomen de ernst van de verweten gedraging, dat met een schorsing voor bepaalde duur in dit geval niet kan worden volstaan. Met eenparigheid van stemmen (artikel 74, vijfde lid, van de Wet BIG) is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat een zwaardere maatregel moet worden opgelegd en dat in dit geval slechts de sanctie van doorhaling van de inschrijving in het register past, welke sanctie onder de omstandigheden van dit geval ook overigens passend en geboden is.

4.9 Dienovereenkomstig zal worden beslist.   

5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;


en opnieuw rechtdoende:


verklaart de klacht gegrond in voege als onder 4. hiervoor is overwogen;


beveelt ten aanzien van de psycholoog de doorhaling van de inschrijving in het register;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en De Psycholoog, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door mr. R.A. Torrenga, voorzitter; mr. E.J. van Sandick, mr. H.S. Pruiksma, leden-juristen; dr. G.M. van der Aalsvoort, drs. G.A.M. Mensing, leden-beroepsgenoten; mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 27 augustus 2003 door mr. H. Uhlenbeck-Lagerweij, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.