Laatste nieuws
interview

Joodse artsen in de Tweede Wereldoorlog

'Gedegradeerd tot ziekenverzorgers'

3 reacties

© Marsprine/Marieke de Lorijn
© Marsprine/Marieke de Lorijn

‘Vergeet niet dat je arts bent’ heet het proefschrift van Hannah van den Ende: een boek over de lotgevallen van Joodse artsen tijdens de Duitse bezetting. Een geschiedenis van altruïstische heldenmoed en morele verwarring.

De ontreddering onder Joodse artsen was groot toen ze door maatregelen van de Duitse bezetter in 1940 en 1941 op afstand werden gezet van de rest van de Nederlandse artsenstand. In praktisch, financieel en moreel opzicht waren ze ‘gedegradeerd tot ziekenverzorgers’, zoals één van hen het formuleerde. Voortaan mochten ze als ze op straat met een noodgeval werden geconfronteerd en het ging om een niet-Jood, uitsluitend eerste hulp geven. Voor zuiver medische handelingen moesten ze de hulp van een ‘bevoegde’, dus niet-Joodse arts inroepen.
Tot de Duitse bezetting waren Joodse artsen volledig geïntegreerd geweest in de Nederlandse artsenstand. Ze hadden vooraanstaande posities bekleed; zo was Barend Stokvis, een Joodse internist, vanaf 1877 viermaal achtereen voorzitter van de NMG (later: KNMG). ‘Er heerste’, zegt medisch-historicus Hannah van den Ende, ‘een goed collegiaal klimaat, waarin de Nederlandse artsen zich al vroeg keerden tegen de ontwikkelingen in Duitsland. Ze protesteerden toen Duits-Joodse artsen niet meer mochten praktiseren.’

Hannah van den Ende (1983)

studeerde geneeskunde aan de Universiteit Groningen (afgerond in 2008). Later volgde ze de master medische geschiedenis aan de VU. Ze werkte van 2009 tot 2014 voor de Jeugdgezondheidszorg van de GGD Amsterdam en doceert Public Health. 'Vergeet niet dat je arts bent. Joodse artsen in Nederland 1940-1945', is verschenen bij uitgeverij Boom.


Onlangs promoveerde Hannah van den Ende aan de Universiteit Maastricht op ‘Vergeet niet dat je arts bent. Joodse artsen in Nederland 1940-1945’, waarvan deze week de handelseditie verschijnt. Voor haar studie deed ze niet alleen historisch bronnenonderzoek, maar sprak ze ook met tweehonderd mensen, merendeels nazaten van Joodse artsen. Ze kon ook nog met zeven stokoude artsen spreken en twaalf mannen en vrouwen die destijds medisch student waren. Van hen zijn er nu nog twee in leven: één van hen, de 101-jarige Carel Wolff, was op haar promotieplechtigheid.

De titel van haar boek ontleende ze aan de boodschap die psychiater en schrijver Hans Keilson meekreeg toen hij afscheid nam van zijn vader – naar later bleek definitief: zijn beide ouders zouden omkomen in Auschwitz. ‘“Vergeet niet dat je arts bent”, zei hij, en hij gaf daarmee zowel de plichten als de voorrechten aan die het beroep met zich meebrengt. Dat zie ik als de rode draad in mijn boek’, zegt Van den Ende.

Voor de Joodse artsen was hun beroep niets minder dan een roeping, weet ze. Zorgplichten wogen zwaar; sterker, ze waren allesbepalend voor de identiteit van de Joodse artsen. Geen wonder: ‘De geneeskundige en de Joodse zedenleer sloten naadloos op elkaar aan.’ Juist om die reden was het zo dramatisch dat ze tijdens de bezetting al snel elk ‘moreel kompas’ kwijt waren. Van den Ende geeft het voorbeeld van Salomon Koster, psychiater te Amsterdam, die onderdook, maar in een diepe depressie raakte en zich afvroeg of hij niet beter met zijn patiënten mee gedeporteerd had kunnen worden – wat sommige artsen overigens inderdaad hebben gedaan. ‘Direct daarna vroeg hij zich echter af wat voor zin dat daadwerkelijk zou hebben gehad. Dergelijke dilemma’s waren om radeloos en wanhopig van te worden’, constateert Van den Ende in haar boek.

Foute diagnoses

De structurele isolatie van Joden begon toen de Duitse bezetter in februari 1941 beval dat Joden die een beroep uitoefenden waarvoor ze een eed moesten afleggen voortaan alleen nog maar voor andere Joden werkzaam mochten zijn. Dat gold dus ook voor artsen.

Andere isolerende maatregelen waren ontslag van Joodse ambtenaar-artsen, het verbod op niet-Joods personeel in Joodse ziekenhuizen, de verwijdering van Joodse patiënten uit ‘arische’ ziekenhuizen en van Joodse studenten van de universiteiten.

Joodse mannen kregen vanaf januari 1942 een oproep om gekeurd te worden voor tewerkstelling in de werkkampen: de volgende stap in de segregatie. Die keuring was aanvankelijk in handen van Joodse artsen. Met ‘medische middelen’ probeerden zij te voorkomen dat Joden in de werkkampen terechtkwamen: door foute diagnoses te stellen, ziekten te verzinnen, en valsheid in geschrifte te plegen. Ook toen de deportaties echt begonnen, vanaf juli 1942, werden dergelijke middelen ingezet. Van den Ende geeft er voorbeelden van: ‘Bloed inspuiten via de urethra in de blaas, zalfjes aanbrengen waarmee je eczeemplekken kon opwekken, sleutelen aan röntgenfoto’s, bijvoorbeeld door wat kwikzalf op de huid te smeren: op de foto verscheen dan een vlekje omdat de kwikzalf de röntgenstralen tegenhield. Maar ook door psychische aandoeningen te fingeren, die meestal toch niet met lichamelijk onderzoek geobjectiveerd konden worden. Niet alle artsen zijn zover gegaan dat ze ook in gezonde patiënten gingen snijden, maar bijvoorbeeld in het Amsterdamse Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis zijn wel nepoperaties uitgevoerd.’ (Zie kader 1, onderaan het artikel)

Veel mensen die een veilig heenkomen zochten, vonden dat in een van de Joodse ziekenhuizen. De bezetting van de ziekenhuizen groeide dan ook significant in de loop van de tweede helft van 1942. Maar ook in die ziekenhuizen was je je leven uiteindelijk niet zeker, toen bleek dat ze in hun voortbestaan werden bedreigd. Nadat op 21 januari 1943 het psychiatrisch centrum Het Apeldoornsche Bosch was ontruimd, was volstrekt duidelijk dat ook gehospitaliseerde Joden niet meer veilig waren. Van den Ende: ‘Het geloof dat zieken uitgezonderd zouden worden, viel toen weg.’

Westerbork

In de ochtend van 3 oktober 1942 werden alle Joodse werkkampen ontruimd; iedereen moest naar kamp Westerbork. Dit was een doorgangskamp voor Joden, zigeuners, homoseksuelen en verzetsmensen, die van daaruit per trein werden gedeporteerd naar de concentratiekampen in Oost-Europa.

In het kamp was een van de grootste en modernste ziekenhuizen van Nederland gevestigd. Artsen bezochten er patiënten die in de barakken verbleven. Voor ambulante patiënten waren er spreekuren van huisartsen en medisch specialisten. Er werden zelfs wetenschappelijke referaten gehouden.

Ook hier werd ziek zijn een begeerlijke status. ‘Dus werd ook in Westerbork medische sabotage gepleegd’, vertelt Van den Ende, ‘om zo mensen te redden van de transporttrein naar het oosten. Want dat daar in het oosten dood en verderf heersten, daar was men vrij zeker van. Dat het om vernietigingskampen, dus om industriële moord ging, daar heeft waarschijnlijk niemand een voorstelling van gehad. Het schrijnende was wel dat elke patiënt, die zoals dat heette transportunfähig was verklaard, werd vervangen door een andere, die transportfähig was. Dat bracht sommige artsen tot de slotsom dat je eigenlijk helemaal niets kon doen. Je moest immers “kiezen” tussen mensen – een onmogelijke opgave. Anderen vonden dat je zoveel als mogelijk de normaliteit moest bewaren. Dat je onder krankzinnige omstandigheden je beroep als arts zo goed als mogelijk moest uitoefenen, om zo het moreel hoog te houden. Ook dat kun je zien als een vorm van verzet.’

Die ‘goede zorg’ in Westerbork leidde tot absurde taferelen. Typerend is het geval van een te vroeg geboren baby. Zijn moeder was gedeporteerd en het jongetje werd opgenomen in het ziekenhuis. De kampcommandant, Gemmeker, ontfermde zich persoonlijk over zijn lot. Uit Amsterdam liet hij een Joodse kinderarts overkomen. Toen die de baby op krachten en streefgewicht had, ging het jongetje alsnog op transport.

De historicus Jacques Presser heeft de medische dienst in het kamp omschreven als ‘één van de merkwaardigste, want meest zinvolle en zinloze afdelingen van Westerbork’. Duizenden gevangenen werden in het ziekenhuis genezen om vervolgens de dood in te worden gejaagd. Waarom deden de Duitsers dat? Omdat de gevangenen, zolang er aandacht was voor hun gezondheid, hoop op leven hielden? Hannah van den Ende: ‘Ja, men wilde de illusie in stand houden dat het er humaan aan toe ging. Zelfs in de concentratie- en vernietigingskampen zijn nog zieken-barakken geweest. Krankzinnig, natuurlijk.’

Sterilisatie

Een beperkte groep, de gemengd gehuwde Joden heeft vanaf mei 1943 nog kunnen kiezen tussen sterilisatie en deportatie. Dat heeft grote schaamte teweeggebracht en diepe wonden geslagen in de Joodse gemeenschap. Van den Ende: ‘Ongeveer de helft van de gevangenen in Westerbork die daarvoor in aanmerking kwamen heeft geweigerd sterilisatie te ondergaan. De andere helft, die voor sterilisatie koos mocht terug naar Amsterdam.’

Het Medisch Contact (zie kader 2) was mordicus tegen: meedoen aan sterilisaties ging recht in tegen de medische beroepseer. Het niet-schaden-principe, vastgelegd in de eed, werd ermee geschonden, zegt Van den Ende. ‘Zelfs valse sterielverklaringen konden maar net door de beugel, vond het Medisch Contact, want je werkte toch mee aan een praktijk waarvan de politieke, eugenetische achtergrond voor de Nederlandse artsen een gruwel was.’ Zoals de truc van de vindingrijke uroloog en chirurg M.N. Roegholt. Bij zijn patiënten drukte hij via het rectum de vesiculae seminales leeg, waardoor er via de penis een ecoulement zonder zaadcellen vrijkwam. Zo verkreeg hij ejaculatievocht, dat doorging voor sperma en dat onder de microscoop onmiskenbaar onvruchtbaar bleek. De bezetter trapte erin.

Overlevingspercentage

Van de 534 Joodse artsen die aan het begin van de oorlog actief waren, overleefden er 211 de Duitse bezetting niet. Dat is weliswaar een groot aantal, maar vergeleken met de 75 procent van de totale Nederlandse Joodse bevolking die de oorlog niet overleefde, is dat getal – ongeveer 40 procent – opvallend laag. Ook onder de gedeporteerde artsen was het overlevingspercentage hoog. Van de 253 gedeporteerde artsen overleefden volgens Van den Ende er 86 de oorlog (dat is 1 op 3). Van de 110.000 gedeporteerde Nederlandse Joden overleefden er slechts 5000: 1 op 22.

Drie factoren hebben die verschillen in overlevingskansen bepaald, volgens Hannah van den Ende. ‘Joodse artsen hadden meer reddingsopties – ze konden bijvoorbeeld zichzelf beter in veiligheid brengen, bijvoorbeeld door tijdig een goed onderduikadres te vinden. Verder was er de vertragende factor – tot in Westerbork aan toe – van hun beroep: artsen werden veel minder snel op transport gezet dan andere Joden. En was dat laatste wel het geval dan werden ze vaker naar een “beter” kamp gestuurd, naar Bergen-Belsen en naar Theresiënstadt – absoluut geen prettige oorden, maar geen vernietigingskampen zoals Auschwitz en Sobibor.’

Helden

Van den Ende schroomt niet sommige van de Joodse artsen die figureren in haar boek te kwalificeren als ‘helden’. ‘Er is’, zegt ze, ‘in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog een periode geweest waarin vooral de grijstinten zijn benadrukt; veel mensen waren niet goed, maar ook niet slecht. Maar ik vind dat je wel onderscheid kunt maken. Met gevaar voor eigen leven probeerden de artsen die ik opvoer iets voor hun patiënten te betekenen. Ze vonden dat het hun plicht was; ze hadden immers de artseneed afgelegd. Ik durf niet te beweren dat ik zelf in zulke omstandigheden zo zou handelen, of dat iedereen dat zou moeten doen, maar we zouden er wel bij stil moeten staan. Ik vind deze artsen een grote bron van inspiratie.’
Die hoogstaande opvattingen over zorgplicht – voortkomend uit een ethisch besef dat Van den Ende ‘paternalistisch altruïsme’ noemt – leefden niet uitsluitend onder Nederlandse artsen. Je vond de wortels ervan ook elders in Europa, zelfs in Duitsland. Hannah van den Ende: ‘Maar daar was die ethiek volkomen geperverteerd. Duitse artsen zagen de staat als ‘hun patiënt’ en verloren het individu volledig uit het oog. Dat is de universele morele les die ik trek: dat je het individuele belang van de patiënt altijd voor ogen moet houden.’

Met de klok mee: de operatiekamer van het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis, verpleegsters op het dak van dit ziekenhuis en het sterilisatiebewijs van een Joodse gevangene.
Met de klok mee: de operatiekamer van het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis, verpleegsters op het dak van dit ziekenhuis en het sterilisatiebewijs van een Joodse gevangene.

1. Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis

De documentaire Hier kan me niets gebeuren (van Joeri Bleumer, Rogier Fokke, Julie-Marthe Cohen en Hannah van den Ende), opgebouwd rond interviews met zeven Joodse overlevenden van de ontruiming van het Nederlands Israëlietisch Ziekenhuis op 13 augustus 1943, laat zien hoe Joden en verzetsmensen hun toevlucht zochten in dit ziekenhuis, juist ook als ze niet ziek of gewond waren. De medische staf verzon trucs om ze ziek of gewond te laten lijken. Het personeel kreeg ook te maken met morele dilemma’s: sommige patiënten wilden liever sterven dan genezen om daarna alsnog in de Duitse kampen terecht te komen.

Te zien op: vimeo.com/72070011

beelden uit de documentaire
beelden uit de documentaire

2. Het Medisch Contact

Om greep te krijgen op de Nederlandse medische stand, wilde de bezetter dat alle Nederlandse medici lid werden van een nieuwe artsenorganisatie: de Artsenkamer. Omdat de meeste Nederlandse artsen de ideeënleer van de nieuwe organisatie in strijd achtten met de door hen afgelegde eed van Hippocrates en zich bovendien niet wilden committeren aan de vijand, meldden ze zich niet aan. In 1943 stelden de Duitsers het lidmaatschap verplicht. Als reactie daarop riep het Medisch Contact, een netwerk van artsen dat zich verzette tegen de nazificering van de medische stand, hun beroepsgenoten op afstand te doen van hun artsentitel. Tijdens de zogeheten bordjesactie plakten de Nederlandse artsen de titel op het bordje op de deur van hun praktijk af, om daarmee symbolisch afstand te doen van hun titel. Het Medisch Contact is de voorloper van het blad dat u nu leest.

HET BOEK

Vergeet niet dat je arts bent; Joodse artsen in Nederland 1940-1945, Hannah van den Ende. Bestel bij bol.com (geen verzendkosten): Paperback 29,90 euro


 

Zie ook

Op de site van Medisch Contact is meer informatie te vinden over deze geschiedenis in: MC 18, 30 april 2009: Artsen en hun oorlog.

Zie verder: J. Visser e.a. (red.), Witte Jassen en Bruinhemden, Nederlandse artsen in de Tweede Wereldoorlog, Medisch Contact/Reality Bites, 2010.

Download dit artikel (PDF)
interview video geschiedenis oorlog
  • Henk Maassen

    Henk Maassen is journalist bij Medisch Contact, met speciale belangstelling voor psychiatrie en neurowetenschappen, sociale geneeskunde en economie van de gezondheidszorg.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.