Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 19 - Halsstarrige huisarts

Plaats een reactie

Een simpel excuus was voor een huisarts genoeg geweest om zich de ellende van een tuchtzaak te besparen. Dat vertelde klaagster althans. De huisarts had een herhaalde vraag om een nachtelijke visite af te leggen bij een tachtigplusser niet gehonoreerd en ook niet verteld waarom hij het niet nodig vond om te komen.


De huisartsenklachtencommissie had de klacht al gegrond bevonden. Maar nee, de huisarts koos voor de aanval, maar dan wel op een weinig effectieve manier. Hij wisselde van klachtencommissie, kwam zijn verhaal niet gewoon op de zitting van het tuchtcollege vertellen, maar putte zich uit in een niet ter zake doend verweerschrift.



Zijn handelen had al eerder aanleiding gegeven voor tuchtzaken. Zo had hij onder meer geweigerd verantwoording af te leggen en kreeg mede daardoor een berisping. Het tuchtcollege stelt zich in het vonnis de vraag of deze huisarts wel voldoet aan de eisen van professionaliteit gezien zijn niet toetsbare opstelling.


Vreemd genoeg laat het college het daar- bij en legt hem net als een paar jaar eerder opnieuw de maatregel van berisping op. Als de tuchtrechtspraak een corrigerende functie heeft, had een andere maatregel ons inziens meer voor de hand gelegen. Zou iemand de illusie hebben dat de huisarts in kwestie zich iets gelegen laat liggen aan deze berisping?



B.V.M. Crul, arts


prof. mr. J. Legemaate



Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam d.d. 20 juni 2006



Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 maart 2006 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, klaagster, tegen C, huisarts, wonende te D, verweerder.



1. Het verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van


- het klaagschrift met de bijlagen,


-  het verweerschrift van 28 april 2006,


- een faxbericht van klaagster d.d. 12 mei 2006,


- de correspondentie betreffende het voor­onderzoek.



Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.


De klacht is ter openbare terecht­zitting van 20 juni 2006 behandeld. Klaagster was aanwezig. Verweerder was, zonder bericht, afwezig.



2. De feiten


Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:


Klaagster en haar echtgenoot E, geboren in 1923 (hierna te noemen: patiënt) waren in de nacht van 4 op 5 april 2005 teruggekeerd van een korte vakantie naar F. Omdat patiënt rillerig was en meer dan gewoon moest hoesten, heeft klaagster de volgende morgen haar eigen huisarts gebeld die een visite heeft afgelegd. De huisarts constateerde dat de longen schoon waren en deelde mee dat hij met het voorschrijven van een antibioticum een dag wilde wachten.



In de nacht van 5 op 6 april 2005 ging het slechter met patiënt en heeft klaagster om 1.52 uur de dokterspost in B gebeld. Zij kreeg verweerder aan de lijn. Deze adviseerde haar man paracetamol te geven. Dat advies heeft klaagster opgevolgd, maar patiënt heeft de medicijnen om 4.10 uur uitgebraakt.



Om 4.20 uur heeft klaagster opnieuw gebeld. Zij zei ongerust te zijn omdat zij bang was dat haar man een longontsteking zou ontwikkelen. Een onprettig gesprek volgde waarin verwijten zijn gemaakt. Ondanks het verzoek van klaagster heeft verweerder geweigerd een bezoek af te leggen.


De volgende morgen heeft de eigen huisarts na een visite antibiotica voor­geschreven.



Klaagster heeft een klacht ingediend bij de Huisartsenklachtencommissie G e.o., zakelijk inhoudende dat verweerder ondanks verzoek tot tweemaal toe heeft geweigerd om langs te komen.


De klachtencommissie heeft vastgesteld dat verweerder eenmaal heeft geweigerd om te komen en bij beslissing van 15 november 2005 de klacht in zoverre gegrond bevonden.



3. Het standpunt van klaagster en de klacht


De klacht houdt ook in deze procedure in dat verweerder ondanks een verzoek daartoe heeft geweigerd om een bezoek aan patiënt af te leggen.


Klaagster verwijt verweerder dat hij in zeer ernstige mate nalatig is geweest tegenover een hoogbejaarde en, mede gezien zijn voorgeschiedenis, zieke patiënt.


Zij voegt daaraan toe dat zij aan verweerder bij de behandeling voor de klachtencommissie de hand had gereikt door hem de gelegenheid te geven om zijn excuses aan te bieden. Dan had zij van een verder vervolg van haar klachtenprocedure afgezien. Van die gelegenheid heeft hij echter geen gebruik gemaakt.



4. Het standpunt van verweerder


Verweerder heeft de klacht bestreden en uiteengezet waarom het gerechtvaardigd was om een bezoek te weigeren.


Voorts heeft hij zijn ernstige bezwaren tegen de uitspraak van de klachtencommissie, de overwegingen en de samen­stelling daarvan geuit.



5. De overwegingen van het college


Verweerder heeft het kennelijk niet nodig gevonden om ter zitting een toelichting op zijn standpunt te geven. Het college moet daarom afgaan op de stukken en hetgeen klaagster nog mondeling op vragen van het college heeft geantwoord.



De indruk is ontstaan dat verweerder tijdens de telefoongesprekken met klaagster onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aard van de klachten en de omstandigheden waarin de patiënt verkeerde. Hij heeft zonder goede reden en met miskenning van de medische voorgeschiedenis gemeend dat de klachten niet ernstig genoeg waren en dat patiënt wel tot de volgende morgen zou kunnen wachten. Hij had ofwel beter door moeten vragen ofwel naar patiënt moeten gaan, zeker toen klaagster daarom vroeg. Vooral toen zij na enkele uren opnieuw belde en ongerust meedeelde dat de door verweerder geadviseerde medicijnen waren uit­gebraakt.



Hij had overigens eerder met klaagster afgesproken dat als de medicijnen niet zouden helpen, zij zou terugbellen. Toen zij dat deed, heeft hij geen vervolg gegeven aan het schijnbaar door hem gemaakte behandelingsplan en heeft haar niet uitgelegd waarom hij ondanks de nieuwe ontwikkelingen niet behoefde te komen. Verweerder heeft de ongerustheid van klaagster genegeerd en is daarmee tuchtrechtelijk tekortgeschoten.


Hoewel mogelijk te verantwoorden was geweest dat hij (na uitgebreider telefonisch onderzoek) niet is gekomen, heeft hij deze beslissing onvoldoende gemotiveerd. Nu moet het ervoor worden gehouden dat hij ten onrechte niet bij patiënt is langsgegaan.



In een eerdere uitspraak van dit college, door het centraal college bevestigd op 25 januari 2001, is verweerder gewaarschuwd omdat hij botweg had geweigerd gehoor te geven aan een dringende hulpvraag een patiënte te bezoeken. In die zaak heeft hij de aanbeveling van de door klaagster ingeschakelde klachtencommissie niet gevolgd omdat hij het daarmee niet eens was.



In een volgende zaak, waarin dit college verweerder heeft berispt, ging het voor zover hier van belang om verwijten dat verweerder geen verantwoording heeft willen afleggen aan de familie en de klachtencommissie en zich vervolgens niet aan de uitspraak heeft gehouden.


Hoewel in die zaken niet alle verwijten gegrond zijn geacht, is een treffende gelijkenis te vinden met de voorliggende zaak. Ook in de onderhavige zaak heeft verweerder een behandeling voor de klachtencommissie moeten ondergaan en is de uitspraak in zijn nadeel uitgevallen. Ook nu heeft hij de uitspraken naast zich neergelegd en zelfs een groot deel van zijn verweerschrift gewijd aan bespiegelingen over de gronden van de uitspraak en niet ter zake doende persoonlijke beoordelingen over de samenstelling en de kwaliteit van de klachtencommissie.



Het college overweegt nog het volgende.



Vanwege zijn behandeling door de klachtencommissie heeft verweerder zich inmiddels bij een andere commissie aangesloten. Het is een arts onwaardig om zich op deze wijze ten overstaan van klaagster uit te laten over collega’s en een commissie, aan het oordeel waarvan hij zich had onderworpen. Het is ernstig de vraag of de arts wel voldoet aan de minimale eisen van professionaliteit door, eenmaal aangesproken op zijn medisch-technische behandeling en bejegening van zijn patiënten, zich niet toetsbaar op te stellen en in plaats daarvan irrelevante verwijten van persoonlijke aard te maken. In de verwachting dat verweerder lering trekt uit deze uitspraak zal het college zich thans beperken tot oplegging van de maatregel van berisping.



De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster en haar echtgenoot had behoren te betrachten.



Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.



6. De beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege



-  berispt verweerder.



Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht ter bekendmaking zal worden aangeboden.


Aldus gewezen op 20 juni 2006 door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, N.A. Mensing van Charante, dr. J.J. van der Sande en dr. B. van Ramshorst, leden-arts, mr. R.A. Hopster-Arendsen de Wolff, lid-jurist, met mr. P. Tanja als secretaris, en in het openbaar uitgesproken ter terecht­zitting van 15 augustus 2006 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. 



Klik hier voor het PDF van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.