Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 41 - Borsten moeten contant betaald

Plaats een reactie

Alles bij elkaar had de klagende patiënte in onderstaande zaak er zo’n 5000 euro voor over om een liposculptuur van de hals, twee (anti)rimpelbehandelingen en uiteindelijk een borstvergroting te ondergaan. Een basisarts die in Nederland werkt, trad op als consulentarts voor een Belgisch medisch behandelcentrum voor ‘faciale rejuvenatie’. De rimpelbehandeling deed hij echter zelf.



Tot de borstvergroting ging het goed. Alhoewel, er waren vooral contante betalingen en geen kwitanties. Een aanbetaling voor de borstvergroting volgde, maar de vergroting zelf niet. In eerste instantie vanwege discongruente medische voorlichting in Nederland en België en in tweede instantie omdat de patiënte – heel banaal – in het Belgische behandelcentrum niet kon pinnen.



De Nederlandse ‘tussenpersoonarts’ had in het geheel niets opgeschreven van wat hij de patiënte zou hebben verteld en kon dat ook op geen enkele andere manier aannemelijk maken. Daarbij had hij ook nogal gesjoemeld met zijn kwalificaties: ‘dr’ in plaats van ‘drs’. De arts kreeg de maatregel van waarschuwing opgelegd. De fiscus is mogelijk minder coulant.  



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



(ingekort red MC)



Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 juli 2007 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, klaagster, tegen: C, arts werkzaam te D, verweerder, gemachtigde mr. W.C.M. Coenen te Maastricht.



1. Het verloop van de procedure


(...)



2. De feiten


Op 11 april 2007 had klaagster een informatief gesprek met verweerder met het oog op een mogelijke borstvergroting, uit te voeren in een privékliniek in België, waar ingrepen plaatsvinden op het gebied van plastische en esthetische chirurgie. Verweerder is ten behoeve van deze privékliniek werkzaam als consulent basisarts voor esthetische ingrepen. Verder voert verweerder in de privékliniek werkzaamheden uit op het gebied van faciale rejuvenatie. Verweerder is in D aanspreekpunt voor esthetische en plastische ingrepen voor Nederlandse cliënten van de Belgische privékliniek. Dit gebeurt in overleg met twee aan de privékliniek verbonden chirurgen, van wie één Franstalig en één Nederlandstalig is. In de regel vindt in geval van een Nederlandse patiënt het intakegesprek bij verweerder in D plaats, waarna de ingreep, na een definitief preoperatief gesprek met de chirurg, in België wordt uitgevoerd. Er wordt altijd een vooruitbetaling, te verrichten aan verweerder, gedaan. Op de dag van de ingreep wordt aan de Nederlandse patiënt gevraagd om het restbedrag te betalen. Het is daarbij niet mogelijk om te pinnen.



Op 2 mei 2007 werd in de behandelruimten van verweerder in D door klaagster een liposculptuurbehandeling van de hals ondergaan à 1750 euro.


Op 10 mei 2007 heeft klaagster bij verweerder, weer in D, een rimpel­behandeling laten uitvoeren tegen betaling van 340 euro. Op die dag heeft ze 500 euro per kas aan verweerder vooruitbetaald ten behoeve van een in de privékliniek in België uit te voeren borstvergroting.



Op 26 mei 2007 is klaagster, nadat verweerder voor haar een afspraak had gemaakt, naar België gegaan voor de borstvergrotingsoperatie. Op grond van de haar door een Franssprekende chirurg aldaar gegeven informatie is zij, in de veronderstelling dat deze informatie afweek van de haar door verweerder verstrekte informatie, weggegaan zonder zich te laten behandelen.


Vervolgens heeft zij contact opgenomen met verweerder die haar heeft gerustgesteld en die voor haar opnieuw een afspraak heeft gemaakt in België voor 12 juli 2007.



Toen klaagster op die datum in de privé­kliniek in België aankwam, bleek de afspraak van 12.00 uur te zijn verzet naar 13.30 uur. Nadat de voorbereidingen voor de operatie ten aanzien van klaagster waren getroffen, werd gevraagd om betaling van het restant­bedrag. Klaagster vroeg daarop of zij het bedrag kon pinnen, maar dat bleek niet mogelijk. Toen klaagster niet in staat was contant te betalen, werd de behandeling geweigerd. Tot een behandeling in de privékliniek is het niet meer gekomen. Het voorschot à 500 euro is niet terug­betaald.



Op 10 mei 2007 heeft klaagster aan verweerder een schriftelijk stuk ter hand gesteld, waarbij een aantal vragen werd gesteld en waarin werd opgemerkt dat er contant was betaald zonder dat daarvoor een betalings­bewijs was ontvangen. Bij brief van 13 juli 2007 heeft klaagster ‘wederom’ verzocht een rekening te schrijven à 1750 euro en twee rekeningen à 340 euro voor rimpelbehandelingen. Bij brief van 12 maart 2008 heeft verweerder aan klaagster kwitanties voor deze bedragen doen toekomen.



Verweerder heeft zich, via een stempel op een betalingsbewijs, ten opzichte van klaagster gepresenteerd als: ‘dr. C en (…) drs. C’. Verweerder presenteert zich in Nederland nog steeds op deze wijze. Verweerder is niet gepromoveerd.


Van de (informatieve) gesprekken met klaagster heeft verweerder in zijn medisch dossier geen enkele aantekening gemaakt.



3. Het standpunt van klaagster en de klacht


Klaagster heeft verweerder op 11 april 2007 voor de eerste keer bezocht om informatie in te winnen over een borstvergrotende ingreep in de kliniek in België, waaraan verweerder als consulentarts voor esthetische ingrepen is verbonden. Op 2 mei 2007 heeft klaagster volgens afspraak een liposculptuur van de hals ondergaan à 1750 euro. Op 10 mei 2007 en op 21 juni 2007 heeft zij een rimpelbehandeling door verweerder laten uitvoeren à 340 euro per behandeling. Al deze behandelingen heeft klaagster contant betaald maar, hoewel zij verweerder erom vroeg, heeft zij pas in maart 2008 een nota van verweerder ontvangen.



De volgende afspraak van klaagster gold een behandeling in de kliniek in F, waarvoor klaagster op 10 mei 2007 een bedrag van 500 euro moest betalen. Zij kreeg hiervoor een betalingsbewijs. Verweerder had uitgelegd dat de prothese in verband met de borstvergroting er nooit meer uit zou hoeven en een levenslange garantie kende. Hij deelde vervolgens de kosten mee voor onder andere anesthesie, die achteraf verkeerd bleken te zijn. Ook deelde hij mede dat het resterende bedrag van ongeveer 2000 euro voor de behandeling in België daar kon worden gepind.



Verweerder heeft ten behoeve van klaagster met de Belgische kliniek een afspraak gemaakt, waarop klaagster naar België is gereden. Alle voorbereidingen voor de ingreep waren daar getroffen, maar klaagster kreeg een heel ander verhaal te horen over de houdbaarheid van de prothese. Klaagster schrok daarvan zo dat ze besloot rechtsomkeer te maken. Vervolgens heeft klaagster contact met verweerder opgenomen, die haar gerust wist te stellen. De prothese was echt voor het leven. Daarop heeft zij via verweerder een nieuwe afspraak gemaakt in de Belgische kliniek voor 12 juli 2007 te 12.00 uur. Daar aangekomen bleek dat de afspraak was verzet naar 13.30 uur en dat dit niet door verweerder was doorgegeven.



Nadat klaagster volledig was onderzocht en was voorzien van een tekening op haar huid en weer uitleg over de te volgen operatie had gehad en nadat zij de gebruikelijke papieren had onder­tekend (een toestemmingsverklaring), moest zij betalen. Betaling per pin was echter niet mogelijk, uitsluitend contant. De echtgenoot van klaagster heeft nog geprobeerd het restant van 2000 euro bij de bank te pinnen, maar het maximaal te pinnen bedrag was 600 euro. Daarmee nam men bij de kliniek geen genoegen.



Intussen werd vanuit de kliniek verweerder in D gebeld, maar die beweerde dat hij duidelijk had gezegd dat het hele bedrag cash in België moest worden betaald. Hij wilde ook niet toestaan dat het bedrag met hem, tijdens de controle een week later in D, zou worden vereffend. Daarom kon klaagster weer onverrichter zake huiswaarts keren.



Klaagster heeft verweerder per brief laten weten dat zij de aanbetaling van 500 euro per omgaande wenste terug te ontvangen, maar tot op heden heeft zij niets ontvangen.


Door verkeerde afstemming en de niet eensluidende informatie binnen verweerders organisatie en door zijn verkeerde informatie over het betalen in België heeft klaagster grote emotionele en financiële schade geleden. Het gaat verweerder duidelijk uitsluitend om geld. Er is in de ogen van klaagster ook sprake van misleiding waar het de organisatie betreft.



4. Het standpunt van verweerder


Sedert begin 2006 is verweerder als consulent/basisarts verbonden aan een medisch behandelcentrum in België, waar esthetische ingrepen op het gebied van faciale rejuvenatie door verweerder worden uitgevoerd. Klaagster heeft verschillende behandelingen in de kliniek van verweerder ondergaan en was altijd heel tevreden. Een nota heeft zij nooit gevraagd, maar verweerder had deze op verzoek zonder meer verstrekt.


 (...)



Verweerder heeft nooit tegen klaagster gezegd dat zij in de kliniek in België zou kunnen pinnen.



Verweerder heeft een Belgische bul, waarop staat dat hij ‘dr. in de genees-, heel- en verloskunde’ is. De kwitantie waarop ‘drs.’ en ‘dr.’ staat, is een Belgisch receptenpapier, waarop volgens de Belgische titulatuur ‘dr.’ staat. Omdat dit niet hetzelfde is als een gepromoveerd medicus in Nederland, staat er voor de Nederlandse patiënten ook de vermelding ‘drs.’.



5. De overwegingen van het college


Verweerder heeft, zoals hij ter zitting ook heeft erkend, met klaagster een arts-patiëntrelatie gehad. Er bestond tussen hen een behandelingsovereenkomst, onder meer inhoudende het verstrekken van informatie ten behoeve van een door een andere aan dezelfde (Belgische)  kliniek verbonden arts uit te voeren borstvergrotende operatie, de verwijzing door verweerder naar die collega en, ten slotte, de nazorg. Daarnaast heeft de geneeskundige behandelingsovereenkomst betrekking gehad op het uitvoeren door verweerder zelf van enkele andere cosmetische ingrepen in de kliniek van verweerder te Maastricht.



Ingevolge art. 7:448 van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) dient de hulpverlener de patiënt zorgvuldig te informeren. Dat geldt zeker in het geval van een louter esthetische operatieve ingreep, die de lichamelijke gezondheid niet bevordert, maar in het algemeen wel kostbaar, pijnlijk en niet geheel zonder risico is en waarbij met name het risico bestaat dat niet aan de verwachtingen van de patiënt wordt voldaan, doordat de hulpverlener zich daarvan onvoldoende heeft vergewist.



Het was verweerders plicht om, in overeenstemming met het hiervoor genoemde criterium, informatie aan klaagster te geven en deze informatie ook integraal door te geven aan de collega die de operatie zou verrichten.



Van een en ander is niet gebleken. Verweerder heeft geen enkele aantekening van de informatieve gesprekken met klaagster gemaakt, terwijl hij verplicht was hiervan in zijn medisch dossier deugdelijk aantekening te maken, zeker nu sprake was van een opvolgend arts. Zorgvuldige informatieverstrekking en overdracht aan de opvolgend arts vereist in een dergelijk geval schriftelijke vastlegging van hetgeen is besproken en afgesproken, teneinde misverstanden, zoals zich in dit geval hebben voorgedaan, zowel met betrekking tot de gevolgen van de behandeling, het tijdstip waarop de behandeling zou plaatsvinden als met betrekking tot de wijze van betaling, te voorkomen.



Doordat verweerder in het geheel niets in het dossier heeft aangetekend en partijen verschillen over de inhoud van hetgeen verweerder aan klaagster heeft medegedeeld, valt door toedoen van verweerder, niet meer na te gaan of hij klaagster naar behoren heeft geïnformeerd. Verweerder heeft dit ook anderszins niet aannemelijk kunnen maken. De gang van zaken na de informatieve gesprekken, waarbij de behandeling tot twee keer toe niet is uitgevoerd, is een aanwijzing voor het tegendeel.



Ook het zich contant laten betalen zonder gelijktijdig een betalings­bewijs te verstrekken, is in strijd met een zorgvuldige uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Zelfs toen klaagster er (schriftelijk) om had gevraagd, heeft het nog geruime tijd geduurd voordat betalingsbewijzen werden verstrekt.



In het kader van het aangaan van de behandelingsovereenkomst dient de patiënt ook duidelijkheid te hebben over de kwalificaties van de hulpverlener. In dit geval presenteert de hulpverlener zich in Nederland ten onrechte als doctor, doordat hij een stempel gebruikt, waarop de afkorting ‘Dr.’ wordt vermeld. Daardoor wordt de suggestie gewekt dat verweerder is gepromoveerd, hetgeen niet het geval is. Verweerder gebruikt dit stempel nog steeds, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Dit schept een onjuist beeld en in elk geval onnodig verwarring, die bepaald niet wordt weggenomen doordat in hetzelfde stempel de afkorting ‘Drs.’ wordt vermeld. Een onjuiste kwalificatie kan ook, zoals in dit geval, schending van het vertrouwen van de patiënt tot gevolg hebben.



Alles bijeengenomen is het college van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van haar had behoren te betrachten. Het college acht het passend verweerder hiervoor de maat­regel van waarschuwing op te leggen.


Het college zal deze beslissing ter publicatie aanbieden aan Medisch Contact.



6. De beslissing


Het college:



- waarschuwt verweerder.



Bepaalt dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.


Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen, als lid-jurist, dr. P.M. Netten, jhr. dr. O.J. Repelaer van Driel en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008 in aanwezigheid van de secretaris.



PDF van dit artikel



Volledige tekst van deze uitspraak

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.