Laatste nieuws
Ingrid Lutke Schipholt
4 minuten leestijd
ouderen

Zeven vragen aan Victor Slenter

Plaats een reactie

Victor Slenter, arts, werd dit jaar directeur van het Capaciteitsorgaan. Deze instelling maakt ramingen van het aantal benodigde artsen voor de toekomst. Op basis daarvan beslist de minister van VWS hoeveel artsen en specialisten er in opleiding mogen. In zijn werkkamer in Domus Medica beantwoordt hij zeven vragen over zijn persoon en werk.



1. Wie is Victor Slenter?


‘Ik ben 52 jaar, getrouwd. We hebben drie kinderen. Na mijn propedeuse biologie studeerde ik medicijnen, waarna ik in Amerika als arts-onderzoeker werkte. Weer terug in Nederland studeerde ik epidemiologie. Vervolgens kwam ik in dienst bij de GGD in Heerlen. Daar vervulde ik diverse functies zoals arts jeugdgezondheidszorg en hoofd stafafdeling. Mijn interesse ligt niet direct bij het beter maken van één patiënt, maar meer bij grote groepen patiënten. In 1989 werd ik directeur van GGD Zeeland en sinds mei 2008 ben ik directeur van het Capaciteitsorgaan in Utrecht.’

2. Wat zijn in het oog springende verschillen tussen uw werk als GGD-directeur en directeur Capaciteitsorgaan?


‘Het Capaciteitsorgaan is qua grootte een fractie van de GGD. In Zeeland gaf ik leiding aan tweehonderd mensen in directe zin en indirect aan driehonderd mensen. Bij het Capaciteitsorgaan werken vijf mensen.


De GGD wordt gedreven door de waan van de dag. Vooruitkijken deed ik tot een jaar of drie, vier, omdat daarna de gemeenteraden - en daarmee soms ook het beleid - wisselden. Ik moest direct op het nieuws reageren. Als er ’s morgens iets gebeurde, bijvoorbeeld de constatering van een bodemverontreiniging, moest er ’s middags een reactie zijn, inclusief een voorlichtingstraject. Hier is dat niet: we zijn nu bezig met de planning voor 2025 tot 2030.’

3. Wat zijn nu de speerpunten van het Capaciteits­orgaan?


‘We hebben er sinds kort een nieuw terrein bij: de mond­zorg. Het Capaciteitsorgaan gaat de ramingen van tandartsen en mondhygiënisten nieuwe stijl verzorgen. In die sector gaat meer substitutie plaatsvinden. De vorige directeur van het Capaciteitsorgaan, Henk Leliefeld, zal zijn expertise hierop inzetten. Dat is fijn, want hij is superervaren. En er zijn in Nederland weinig mensen die verstand hebben van capaciteitsplanning.


Verder hebben we net een rapport uitgebracht over de raming van artsen infectieziektenbestrijding in 2025 (zie MC 48/2008: 1991). Ook hebben we een raming afgerond over artsen spoedeisende hulp (SEH). Het is een nieuwe profielopleiding en het moet zich nog gaan zetten. Er is weinig over bekend en er zijn geen normen. Zo staat nergens geschreven hoeveel er zouden moeten zijn. Dan is het lastig een raming te maken voor de toekomst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg schrijft er in haar rapport ‘Haastige spoed is zelden goed’ (2004) summier iets over. Daar staat dat op de SEH een arts bereikbaar moet zijn die bijvoorkeur twee jaar ervaring heeft. Punt. Het is geen garantie voor kwaliteit en stabiliteit. Wat heet bereikbaar? Hoeveel moeten er zijn? SEH-artsen zijn pioniers in een jong vak. Maar we weten niet of ze dit werk over tien jaar nog in diezelfde omvang zullen doen.’

4. Wat zijn de grootste trends?


‘Ten eerste is er de feminisering. Die is in het initiële onderwijs al wel een feit, maar nog niet bij de vervolgopleidingen en bij de specialisten. Ten tweede is er de werktijd: zowel mannen als vrouwen gaan korter werken. En ten derde is er de substitutie. Je ziet dat vanuit de kwaliteitsgedachte steeds meer volgens protocollen wordt gewerkt. Dat betekent ook dat andere professionals gemakkelijker deze taken kunnen uitvoeren. Substitutie neemt de komende tijd toe. En er is zo veel vraag naar zorg, dat we die bijna niet kunnen bijbenen. De mate van taakherschikking is moeilijk in te schatten; er zijn wel wat gegevens, maar niet veel. En als het anders blijkt uit te pakken, komen we met tussentijdse adviezen.’

5. Wat staat er voor komend jaar op de agenda?


‘Er zijn twee punten waarvan we niet weten wát er gaat gebeuren maar wel dát er iets gaat gebeuren. Het gaat om de verpleeghuisartsen en om waarnemingen bij huisartsen. Waarnemingen bleken veel meer voor te komen dan we aanvankelijk aannamen. Dat gegeven dook afgelopen jaar op. We moeten serieus kijken of de toename van waar­nemers leidt tot bijstellingen voor het komende jaar. Als het aantal waarnemers groeit en zij in redelijke omvang parttime werken, dan moeten we onze capaciteitsberekening bijstellen.


Iets vergelijkbaars is gaande bij de verpleeghuisartsen. De verpleeghuisarts komt in een spagaat terecht vanwege de veranderingen in de AWBZ en de toename van het aantal ouderen dat niet meer intramuraal woont. Daarnaast zijn er meer mogelijke verschuivingen binnen de ouderenzorg. Het kan zijn dat de huisarts zich gaat toeleggen op verpleeghuiszorg of dat de klinisch geriater consulten in eerste lijn gaan doen.


Verder zijn we bezig met een verzoek van de maag-, darm- en leverartsen. Het tekort aan mdl-artsen is volgens hen mogelijk verder toegenomen. Binnenkort beslissen we of er een tussentijdse rapportage moet komen.

6. In welk specialisme is er, statistisch gezien, de meeste kans op een baan?


‘Er zijn twee specialismen met een lagere instroom dan gewenst: arts verstandelijk gehandicapten (AVG) en arts jeugdgezondheidszorg. De AVG-opleiding houdt de eisen - terecht - hoog. Maar daardoor kan het zijn dat er weinig artsen verstandelijk gehandicapten bij komen.


Ook de jeugdgezondheidszorg kampt met dit probleem. Op de een of andere manier vindt men jeugdgezondheidszorg niet sexy. Helaas kom je tijdens de geneeskundestudie nauwelijks in aanraking met deze beroepen. Uit een proefschrift blijkt dat veel eerstejaarsstudenten graag jeugdarts willen worden, maar naarmate de studie vordert steeds minder. Er dreigt een groot tekort aan jeugdartsen, want er gaan er binnenkort veel met pensioen.


Verder kampt de psychiatrie ook met een tekort: jaarlijks zijn 150 psychiaters nodig. Er wordt nu een inhaalslag gemaakt, maar het duurt nog een paar jaar voordat deze nieuwe psychiaters zijn opgeleid.’

7. Wat gaat er veranderen onder uw bewind?


‘Ik ben niet iemand die meteen alles anders gaat doen. Er is van alles gaande: naast de tandartsenramingen gaan we waarschijnlijk ook ramingen maken over BIG-geregistreerden in de GGZ, denk aan psychologen, psychotherapeuten en psychiatrisch verpleegkundigen. Ik vind dat best spannend, want ik weet nog niet zeker of onze modellen ook werken bij opleidingen die korter zijn dan de geneeskundestudie. Kijk, de geneeskundeopleiding is een dure lange studie. We willen weten of er voldoende artsen worden opgeleid. Studies voor BIG-geregistreerden in de GGZ zijn initiële opleidingen van vier jaar. Je moet goed bedenken of daarop onze uitgebreide modellen kunnen worden losgelaten.’

ouderen jeugdgezondheidszorg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.