Laatste nieuws
63 minuten leestijd
ouderen

Online bijdragen

Plaats een reactie

Twijfel in Malawi

 

Vrouw en jong: dat is blijkbaar een verwarrende combinatie. Sommige associaties zijn aardig vastgeroest. Waar mannelijke collega-co’s zonder moeite met ‘dokter’ worden aangesproken, krijg ik soms het idee me eerst te moeten bewijzen. En dat terwijl in de collegezaal het merendeel van de studenten intussen vrouw is.

Aan mijn houding zal iets zijn af te lezen, want de fout wordt intussen minder vaak gemaakt. Maar ik blijk er nog niet te zijn. Voor mijn keuzecoschap sta ik op een vrouwenafdeling in een klein, Afrikaans ziekenhuis in Malawi. De patiënte voor mij heeft een aanhoudende hoest. Na een gesprek, het raadplegen van een door termieten aangevreten health passport en het lichamelijk onderzoek, leg ik haar met behulp van de verpleging uit wat de meest waarschijnlijke diagnose is en wat we voor haar zouden kunnen doen. Ze luistert geduldig en kijkt me berustend aan. Ik informeer of ze nog vragen heeft. Er wordt driftig gepraat. De patiënte, en vervolgens de verpleegkundige, kijken me verlegen aan.

‘En?’, vraag ik, blij dat een patiënt iets wil weten.

‘Ehh...’ De verpleegkundige twijfelt, maar gaat verder als ik geïnteresseerd knik.

‘Ze wil weten, uh, ze wil weten of u een man of vrouw bent.’

Juist. Ik lach. Is dit een verbetering of niet? Mijn status wordt niet meer in twijfel getrokken, alleen maar mijn geslacht.

 

Anne Bloothooft,

coassistent, Groningen

 

 

Damesprogramma

 

De subspecialisatie die ik als patholoog heb gekozen, wordt om een of andere reden sterk gedomineerd door mannen. Niet zelden ben ik op internationale symposia de enige vrouwelijke spreker. Ook in de regionale en nationale panels zijn de vrouwen zwaar in de minderheid. Op de laatste vrijdagavond van de maand komen alle experts vanuit de verschillende disciplines uit Nederland bij elkaar en nemen we alle gevallen door die, vanwege hun zeldzaamheid en vereiste expertise, ter consultatie naar ons zijn toegestuurd. Veel medische disciplines worden vertegenwoordigd, overwegend door wat oudere mannen. Om hun vrouwen te compenseren voor het maandelijkse gemis van hun echtgenoot op de late vrijdagavond, worden zij eens per jaar uitgenodigd voor een diner. Terwijl de heren voorafgaand daaraan de ingestuurde cases doornemen, komen de dames bijeen voor een drankje en een museumbezoek.

Nadat mij in 2007 de eer toekwam lid te worden van deze commissie, werden mijn echtgenoot en ik ook uitgenodigd. Voor het damesprogramma, gauw omgedoopt tot partnerprogramma, moest mijn echtgenoot zich verexcuseren omdat hij als moderne man onze kinderen van het dagverblijf zou halen. Bij het diner zocht iedereen zijn plaats. Alleen mijn echtgenoot, Stokman geheten, kon zijn kaartje niet zo snel vinden. Toen iedereen zat, was er nog één plekje over: voor meneer Bovée.

 

Judith V.M.G. Bovée,

patholoog, Leiden

 

 

Huisarts in Borgerocco

 

Na drie keer te zijn uitgeloot werd het dus geneeskunde studeren in Gent. Met een beurs uit Groningen kon ik daar studeren. Wel vlot de studie doorlopen, begin jaren tachtig studeerde ik af.

De huisartsenopleiding was nog niet gestart in België. Gezien het overschot aan artsen in Nederland besloot ik een praktijk te beginnen in Borgerhout, een wijk van Antwerpen. Vanwege het grote aantal Marokkanen wordt deze wijk Borgerocco genoemd. Samen met een mannelijke collega uit mijn jaar. Dat betekende de eerste jaren weinig verdienen, er bestond toen geen vaste inschrijving van patiënten dus je naam moest je maken. Mond-tot-mondreclame was zeer belangrijk. Zo was de postbode, facteur op zijn Vlaams, een van onze eerste klanten. Hij heeft veel zieltjes voor onze praktijk gewonnen.

In die tijd was een kwart van alle studenten vrouw. Een deel specialiseerde zich, een deel werd huisarts. En… we kregen allemaal kinderen voor het dertigste levensjaar. Dat was helemaal geen gespreksonderwerp. Als je kinderen wilde, dan begon je er gewoon aan. Er was kinderopvang in overvloed. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. En betaalbaar.

Er waren officiële kinderdagverblijven die via de gemeente subsidie ontvingen. Ook het systeem van ‘onthaalmoeders’ was populair: moeders, vaak zelf uit de kleine kinderen, die thuis kinderen opvingen.

Als vrouw kon je dus zoveel werken als je wilde. Omdat de opvang zo goed geregeld was, had je ook een echte keuze. Fulltime werken was heel gewoon en gebruikelijk. Bovendien had iedere huisarts minstens twee avondspreekuren per week.

Als vrouwelijke artsen spraken we natuurlijk over de balans tussen werken, kinderen en je hobby’s. Maar voltijds werken was gewoon. Of je partner meehielp in het huishouden… de ervaringen verschilden nogal.

Later keerde ik terug naar Nederland, zwanger van onze laatste. Ik heb mij verbaasd over de opvangmogelijkheden voor kinderen. Wachtlijsten voor kinderopvang. En erg duur, zeker voor vrouwen die niet veel verdienen. Je kunt als vrouw alleen werken voor de kinderopvang en de pampers, wordt dan gezegd.

Ook het voltijds werken wordt hier anders beoordeeld. Hoe krijg jij dat toch allemaal voor elkaar met vier kleine kinderen, verzuchten mijn vrouwelijke collega’s dan. Het voelt als een mengeling van bewondering en afgunst. Tussen de regels vermoed ik twijfel over mijn rol als moeder. Het lijkt erop dat parttime werken de norm is.

Nederland en Vlaanderen, dezelfde taal maar een wereld van verschil.

Wat een zegen was het om in een ander land te mogen werken waar kinderopvang goed geregeld is, ik heb ervan genoten. Ook heb ik mijn vak in de volle breedte kunnen uitoefenen.

Ik zou dat mijn vrouwelijke collega’s in Nederland ook zo gunnen. Maar ook de mannelijke collega’s en onze kinderen.

 

Els Breedveld,

huisarts te Tilburg, voorzitter KNMG Midden-Brabant.

 

 

That what matters

 

Nooit heb ik bij een sollicitatie op de vraag waarom ik dokter was geworden geantwoord: ‘Omdat mijn vader niet wilde dat ik met een billenknijper zou trouwen.’ Hij vreesde daarvoor als ik fysiotherapie zou gaan studeren. Mijn antwoord voldeed en ik startte met een opleiding interne geneeskunde. Ik stopte een VNVA-pen met ‘De dokter, dat ben ik’ in mijn borstzakje en ging er tegenaan. Vijf jaar lang woonde ik op anderhalf uur rijden van mijn echtgenoot (geen fysiotherapeut). In de weekeinden sliep ik bij, met de Harrison onder mijn kussen. Aan kinderen werd nog niet gedácht. Maar al die ontberingen voorkwamen niet dat de mannelijke coassistent naast mij werd aangesproken als ‘dokter’ terwijl ik ‘zuster’ was. Ik speldde een button van de peanuts op: ‘The doctor is in’. Ik propte mijn hersens vol kennis. Een internist weet immers alles. Ik straalde van zelfvertrouwen, ook waar mijn kennis nog enigszins hiateus bleek, om maar aan de ongeschreven beroepscode te voldoen.

Eenmaal internist werd ik in de dienst thuis gebeld door een collega. Deze vroeg naar mijn man. Mijn man stond deze collega beleefd te woord en adviseerde na vijf minuten: ‘Dat kunt u toch beter met mijn vrouw bespreken.’ Ik had tien jaar eerder een leesbril op mijn neus moeten planten: geen patiënt die daarna nog informeerde ‘Bent u de dokter?’

 

Ik ben nu vijftien jaar verder. Als ik het ziekenhuis binnenkom, word ik monter door portier Jan begroet: ‘Goedemorgen dokter’. Ik ben al lang niet meer het enige vrouwelijke lid van de maatschap. Communicatie is het issue. Samenwerking. Verbeter de zorg.

Daar is broeder Arjen. Arjen is leerling-verpleegkundige, heeft een gemiddeld postuur, een vierkant brilletje en een presentatie waarbij je zou kunnen denken dat hij ieder weekend met zijn oom zit te vissen langs de Zuid-Willemsvaart. Blijkbaar heeft Arjen ‘roeping’, want zo vanzelfsprekend is het voor een jongen niet om de verpleging in te gaan. Hij wil een goede verpleegkundige worden. Hij legt een voorbeeldige lerende instelling aan de dag. Rustig informeert hij waarom bij die cirrhosepatiënt de Movicolon moet worden vervangen door lactulose. Ik bleek vergeten de antihypertensiva te stoppen bij een patiënt met lage bloeddruk. Arjen mompelde naast mij: ‘Wat had ik hier nog aan kunnen doen?’ Tijdens mijn poli belt hij de urineproductie van een septische patiënt ieder uur door. Arjen verdient een plak: ‘De broeder, dat ben ik!’

 

Annemiek Coremans,

internist, Oss

 

 

Een ontmoeting met collega’s

 

‘Zin in je carrière!?’, een aansprekende titel voor een bijeenkomst, vooral als je zelf met een loopbaantraject bezig bent. Schrijvende artsen als spreker, nou, schrijven wil ik ook wel. Dus die woensdagmiddag was ik een van de deelnemers. Boeiende (levens)verhalen waren het. Iedere spreker had wel iets inspirerends. En er was een aardige interactie met de zaal. Tijdens de paneldiscussie kwam het glazen plafond voor vrouwen aan de orde. Ik had net de biografie van Joke Smit gelezen. Wat voor mij daarin herkenbaar was, was haar observatie dat veel vrouwen de zorg voor gezin en familie op zich nemen en hoe verlammend dat kan werken. Ik stond op en maakte daarover een opmerking. Er kwam nog net geen boegeroep; er ging een soort gesis door de zaal, ‘dat dat toch geen onderwerp van gesprek meer was, een non-discussie’. Leden uit het panel gingen er wel op in. Paul Brand vertelde hoe hij de zorg voor het gezin deelt met zijn vrouw door allebei vier dagen te werken, een eis van zijn vrouw, waaraan hij volgens mij met plezier voldeed. Ineke Booij reageerde dat vrouwen meer talent hebben dan mannen (en, mijn interpretatie, dat zij die taken moeten kunnen combineren). Op dat moment was er geen ruimte om eropin te gaan. Maar het raakte me wel. Zit ik er zo naast? Ben ik de enige die er last van heeft? Ik werd niet, zoals ik hoopte, na afloop aangesproken door mensen die het al of niet met me eens waren. De terugreis in de auto verliep beroerd. Een afgesloten afrit, duisternis, regen, dat leidde me even af. Gelukkig ben ik zonder brokken thuis gekomen, maar ik had nog steeds het vervelende gevoel te zijn uitgefloten door mijn collega’s. Het was een vrij heftige reactie. Men – ik denk dat er vooral vrouwen reageerden – voelde zich misschien toch wel aangesproken? Joke Smit schrijft daar ook over: ‘…maar getrouwde vrouwen wensen helemaal niet te werken …’, kreeg ze te horen. Dit zou je nu kunnen vertalen in: ‘vrouwen hebben helemaal geen ambitie voor een topfunctie’. Vrouwen lijken ook nu te ontkennen dat er iets mis is en dat er mogelijkheden zijn voor een gelijkwaardiger positie ten opzichte van mannen. Maar vrouwen hebben, als we, vrouwen én mannen samen, een gelijkwaardige positie weten te creëren, net als mannen wel degelijk zin in hun (top)carrière!

 

Saskia de Kroes,

Jeugdarts, Breda

 

 

Een vrouw tussen mannen

 

Een mooie, verlaten, lege lange gang, op de zevende etage in de west vleugel van het ziekenhuis. De ondergaande zon werpt lange schaduwen achter ons, terwijl we naar het uitzicht lopen. Mijmerend over deze mooie ervaring en vooral het stille en serene gevoel dat door je heen gaat. Het is een beetje donker ook. Wat een mooi scenario voor een film, hoe wordt onze toekomst? Hoe was je naam ook weer collega? Wat erg dat ik het niet meer weet. Je echtgenote filmregisseur. Het is al lang geleden.

Jaren later, vernam ik van mijn jongere zusje, dat door deze ‘mooie verlaten ziekenhuisgang’ de ziekenhuisseries zijn ontstaan.

Als blonde vrouw, toen korte rokjes, rode nagels, was het vrijwel onmogelijk om snijdend specialist te worden, want je ging trouwen en kinderen krijgen en je nam de plaats in van een man.

 

Inmiddels dertig jaar later en nog altijd méér dan fulltime werkzaam, als orthopedisch chirurg. Vroeger was het een mannen wereld. Nu lijken de rollen omgedraaid, meer mannen in de verpleging en steeds meer vrouwen op de ‘mannenplaatsen’. Maar, de patiënt blijft, 24 uur per dag, 365 dagen per jaar. Bewindslieden, opleidingscommissies, managers, ‘de patiënt’ staat in ons vak centraal.

Het is toch te gek, dat een patiënt met een collumfractuur een rondreis door het land moet maken om te worden geopereerd. En dan al die rollators…

 

Mijn mannelijke collega’s vieren, al dan niet tegen wil en dank, hun 65ste verjaardag met het verrichten van de laatste operatie van hun leven. Dat was ik, bij de start, van plan te doen op mijn 60ste. Doch, in die meer dan dertig jaar is er veel veranderd. Dankzij de ‘dolle mina’s’? Niet elke vrouw heeft een kinderwens. De zwangerschapsverloven, vakanties, ziekte, parttime werk, ‘kind van en naar school brengen’, nachtdienstcompensaties, het bestond vroeger niet. Ook niet compensatie voor onze regelmatig 80-urige werkweken. Al die dagen opgeteld, zou ik zeker mogen stoppen, maar als ik 65 ben, zal de pensioengerechtigde leeftijd 67 zijn…

 

‘Vrouw tussen de mannen’?, je blijft altijd vrouw en… privé wacht de vrouwentaak. ‘Man tussen de vrouwen’?, aan het eind van de rit zou de man in de toekomst wel eens alléén kunnen zijn en zeker langer moeten werken dan 65 jaar.

Ik wil met pensioen, om al die leuke ‘vrouwendingen’ eindelijk eens op normale uren te kunnen doen, vóór de tijd dat ik ook een rollator nodig heb, met mijn versleten heup…

Maar… ‘de serie’ is nog niet afgelopen!

 

Geke Dokter,

orthopedisch chirurg in ballingschap, Antwerpen

 

 

Times are changing

 

Ik ben huisarts. Er is veel veranderd in de bijna 25 jaar waarin er steeds meer vrouwen dokter zijn en worden. In 1985 namen mijn man en ik een praktijk over in een middelgrote provinciestad in het midden van ons land, gesitueerd op een eiland. Onze voorganger was een Groninger met een eigen kordate opvatting over praktijk voeren. Vrouwen waren assistentes en verpleegsters; en hij was niet de enige in de praktijk die er zo over dacht.

Omdat het een kleine, wat verlopen praktijk was en wij platzakke dokters waren, dachten wij de eerste tijd geld te kunnen besparen door zonder assistente te werken en samen af te wisselen als dokter en assistent. Ach. En wee, zou mijn moeder zeggen. Inderdaad.

Als ik spreekuur deed, vroegen de patiënten waarom de dokter in de assistentenkamer zat? En was ik wel getrouwd met de dokter trouwens? Want op mijn naambord stond en staat mijn eigen naam. Oudere patiënten bleven (nu nog steeds soms) mij als zuster aanspreken en raakten dan weer geheel in verwarring, waarna ze zich gingen verontschuldigen en prompt weer aan het zusteren sloegen. Een vrouw in de huisartsenpraktijk was ‘de zuster’ en daar zat 60 of 70 jaar gewenning achter. DNA-proof. Even doorzetten, dacht ik monter, en 25 jaar jonger…

Na een maand, toen mijn man ook om koffie begon te roepen als hij spreekuur deed, bekroop me de twijfel wat ik nu was, dokter of toch zuster? Mmmm. Zorgwekkende gedachtes.

Om aan de onduidelijkheid voor iedereen te ontkomen, kwam er een assistente. Er zijn geen mannelijke doktersassistenten helaas. En ik nam een eigen baan waarin duidelijk was dat ik de dokter was. Dat hielp tegen mijn onzekerheid.

 

Sinds maart 2008 ben ik weer terug in de huisartsenpraktijk. Inmiddels in een prachtig gezondheidscentrum. Ik ben nog steeds de enige vrouwelijke huisarts in het centrum, maar dat is uitzonderlijk. Women rules. Mijn man daarentegen is meer manager geworden. Hij maakt gelukkig ook nog steeds zelf zijn koffie.

Godzijdank zijn er nog steeds oudere patiënten die ‘zuster’ zeggen. Heerlijk. Maar ze worden zeldzaam. Het zijn dezelfde mensen die ook kaarten sturen met feestdagen of als ze op vakantie gaan, en weten wanneer onze kinderen geboren zijn.

Ik werd laatst door een patiënt aangesproken op mijn voorstelgedrag. ‘U gebruikt de naam van uw man’, sprak hij vriendelijk bestraffend. Inderdaad gebruik ik inmiddels de naam van mijn man en mijzelf naar believen. Weer het vertrouwde rodekonengevoel van vroeger. Ik legde nu uit aan hem en aan mezelf dat ik dat geleidelijk was gaan doen. En dat het er niet meer toe deed welke naam ik gebruikte. ‘Dan moet u wel uw naambordje veranderen’,voegde hij er begrijpend aan toe.

Ik laat het zoals het is. We gaan niet opnieuw de strijd aan.

Dylan, het is goed zo.

 

S.F. Raaff,

huisarts, Dordrecht

 

 

Vrouwen onder elkaar

 

Ze komt binnen en gaat zitten. Ik ken haar al 18 jaar. Het is een prachtig meisje met heldere ogen en kleine sproetjes. Haar moeder blijft in de wachtkamer zitten.

‘Wat kan ik voor je doen’, vraag ik. Ze vertelt dat ze een afwijking heeft gezien aan haar schaamlippen.

‘Pijn, jeuk, seks’, vraag ik. Nee, geen seks.

Ze vraagt of ik weet wat het is en of ik er wat voor heb.

Als ik vraag of ze het me wil laten zien zegt ze beslist ‘nee, dat wil ik niet, maar – en ze pakt haar mobiele telefoon uit haar zak – ik heb het gefilmd’.

Ik ga naast haar zitten en samen bekijken we het filmpje. Ik zie tien seconden lang schaamlippen, het is net of ze dansen.

‘Knap gedaan’,  zeg ik, ‘slim van je’.

Ik kijk haar aan: ‘Toch is het voor mij moeilijk te beoordelen, ik kan je wel iets geven, maar eigenlijk wil ik het liever zien.’

Ze aarzelt. ‘Vooruit dan maar’, zegt ze.

 

Opgelucht verlaat ze mijn kamer.

 

Haar moeder heeft ook een afspraak. Ook haar ken ik al lang, langer dan 18 jaar. Ze gaat zitten. ‘Wat had ze’, vraagt ze.

Ik leg mijn vinger op mijn lippen en zeg: ‘Wat in deze kamer wordt gezegd is geheim. Alleen de patiënt kan daarover praten, ik niet.’ Ze kijkt me aan –  het is wel mijn dochter, ik kijk naar haar – het is wel mijn patiënt. We zwijgen.

Dan lacht ze heel voorzichtig, ik ook… opgelucht. Vrouwen onder elkaar. 

 

G. Duijzer,

huisarts, Voorhout

 

 

Bijzondere zwangerschap

 

Aangezien wij in opleiding tot medisch specialist weinig leren over werken binnen een maatschap of in dienstverband, perifeer versus academisch ziekenhuis, had ik besloten na het voltooien van mijn opleiding niet direct her en der te gaan solliciteren op een vacature, maar eerst eens een periode te gaan werken als waarnemend specialist. Ik was niet kieskeurig wat betreft regio. Het moest alleen wel voor langere tijd zijn, zodat ik mijn vak (oogheelkunde) in volle breedte kon uitoefenen. Ook dacht ik op die manier veel vrije tijd te krijgen om nog wat te gaan reizen. Dat laatste is er niet van gekomen. Er bleek meer dan genoeg vraag te zijn, zodat ik mijn gunsten binnen één week soms kon verdelen tussen meerdere regio’s. Van de Achterhoek tot de Gooise matras, van de Randstad tot Friesland: I’ve seen this, done that. Na ruim twee jaar zag ik een vacature waarin ik echt geïnteresseerd was, solliciteerde en werd aangenomen. Ik ging dus afscheid nemen van mijn waarnemersbestaan. Ter afsluiting leek het mij leuk om aan een verzoek tot zwangerschapswaarneming te voldoen in de praktijk waar ik ook gestart was vanwege een eerdere zwangerschap van die collega. Het toeval wilde dat ik in die laatste periode ook een hoogbejaarde patiënte weer voor een tweejaarlijkse controle zag. Toen zij de spreekkamer betrad met samengeknepen bijziende ogen, sprak zij de onvergetelijke woorden: ‘Bent u hier nu nog? Nou, dat moet wel een heel bijzondere zwangerschap zijn!’

 

D. Edens-Schipper,

oogarts, Leeuwarden

 

 

Nooit meer jong

 

Gehoord op de OK:

Oudere mannelijke chirurg tegen hoogzwangere: ‘Zo, moeke, je wordt nu wel erg dik, hè?’

Antwoord: ‘Ik ben over vier maanden weer slank, maar jij wordt nooit meer jong.’

Au!

 

N.N.

(naam bij de redactie bekend)

 

 

Geen piemel

 

Begin jaren zeventig van de vorige eeuw zijn vrouwelijke artsen verreweg in de minderheid. Van de afgestudeerden is nog geen 10 procent vrouw. Van de gynaecologen, vrouwenartsen, is 99,5 procent man. Dit klinkt als een contradictio in terminus. In die tijd waag ik het me te willen specialiseren in gynaecologie/verloskunde. Het lukt me een opleidingsplaats te vinden.

 

De eerste werkdag word ik door een collega-assistent gewezen op het ongewone van mijn beslissing. Mijn komst is onder de collega-specialisten en -assistenten in opleiding uitgebreid besproken.

‘Jij zult het moeilijk krijgen’, zegt hij.

‘Waarom dat?’, vraag ik – nietsvermoedend.

‘Omdat je geen piemel hebt’, is het antwoord. Kennelijk moest je in die tijd een piemel hebben om patiënten zonder piemel te kunnen behandelen en begeleiden. Desalniettemin word ik het eerste jaar van mijn opleiding ogenschijnlijk gewoon geaccepteerd en ik denk zelden terug aan deze welkomstboodschap.

 

Na enige tijd nodigt een collega me uit om bij hem thuis te komen eten. Zijn kinderen, variërend van 4 tot 12 jaar, spelen in een hoek van de kamer. Als het eten op tafel komt, komen ze tevoorschijn. De oudste is duidelijk nieuwsgierig. Op een gegeven moment vraagt hij: ‘Werk jij ook in het ziekenhuis?’

Ik beaam het.

‘Ben je dan zuster?’

‘Nee, dokter, net als je vader.’

De jongen van twaalf is duidelijk heel verbaasd, maar een stoere bink laat dit zo weinig mogelijk merken. Bij het uitblijven van een verbale reactie zeg ik:

‘Vind je dat gek?’ Antwoord van de stoere twaalfjarige:

‘Nee hoor, ik heb wel eens vaker een dokter met tieteballen gezien.’

 

Ik, dokter zonder piemel met tieteballen, werk met collega-assistenten met piemel en zonder tieteballen, in polikliniek, operatiekamer en verloskamer. Ik draai diensten als iedere andere assistent, en denk ook als zij. Als een patiënte zonder verdere kinderwens begint te huilen als ze hoort dat ze een uterusextirpatie moet ondergaan, vind ik dat, net als mijn mannelijke collega’s, aanstellerij. Ze heeft die uterus toch niet nodig? Totdat het mezelf overkomt. Dan merk ik dat het hebben van een uterus en borsten ook invloed heeft op het beleven van je vrouwzijn. Dat mensen met piemel daarop een meer technische visie hebben. De voortschrijdende introductie van technologie in de verloskunde wordt door de mannelijke collega’s omarmd. Het kan voorkomen dat een gynaecoloog de verloskamer binnenkomt en zonder de zwangere zelfs maar te groeten alleen naar het gloednieuwe apparaat kijkt dat weeën en harttonen registreert. Geen wonder dat sinds de uitvinding van de forceps verloskundigen overwegend vrouwen, en gynaecologen overwegend mannen zijn.

 

Het is dan ook op basis van technische zaken dat ik uiteindelijk door mijn opleiders niet geschikt word geacht vrouwenarts te worden. Ik word onhandig genoemd, maar wel goed in de communicatie met zwangeren en patiënten. Voor opereren en andere technieken word ik echter te licht bevonden en dit geeft de doorslag.

 

De tijden zijn veranderd. Er zijn nu veel artsen met borsten, uterus en ovaria. Zij produceren veel oestrogenen en weinig testosteron. Ik hoop dat dit binnen de beroepsgroep vrouwenartsen heeft geleid tot een goede combinatie van technisch-rationeel denken en invoelend vermogen voor de vrouwelijke patiënt, een kruisbestuiving van de ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ invalshoek.

 

dr. Elly Engelkes,

basisarts n.p., Hoogersmilde

 

 

In het oog lopen

 

Als vrouwelijke huisarts te midden van drie mannelijke collega’s loop je wel eens in het oog van een mannelijke patiënt. Meestal heb ik daar weinig aandacht voor, maar soms ligt het er wel erg dik bovenop. Zo ook bij deze veertiger, die ik wilde controleren nadat ik aan het begin van de week een corpus alienum uit zijn oog had verwijderd. Het ging hem kennelijk goed, want hij flirtte er lustig op los. Om zijn avances te pareren, stel ik hem voor het onderzoek te gaan doen en vraag hem mee te lopen naar de spleetlamp… Zijn reactie op mijn voorstel deed me te laat de vreemde naam voor dit apparaat beseffen. Even later zit ik, met moeite mijn lach beheersend, een hoogrode man diep in de ogen te kijken.

 

Margriet Folkeringa-de Wijs,

Huisarts, Maastricht

 

 

‘Zo gaan alle grote vakken ten onder’

 

Sinds enkele jaren ben ik psychiater, tegenwoordig binnen de medisch specialismen een vrouwenberoep bij uitstek. De opleiding tot psychiater volgde ik bij Adhesie, GGZ Midden Overijssel, sinds kort gefuseerd met een aantal Overijsselse GGZ-instellingen tot Dimence.

 

Tijdens mijn opleiding tot psychiater heb ik heel wat collega’s in opleiding voor het eerst vader of moeder zien worden. Onze opleider Leo Timmerman juichte dit toe. Hij had als stelregel dat ieder assistent met ten minste één kind de opleiding moest verlaten.

Dat is in vroegere tijden wel eens heel anders geweest. Van oudere collega’s hoorde ik dat het vroeger niet gebruikelijk was dat vrouwen tijdens hun opleiding kinderen kregen. Soms zagen ze er zelfs definitief vanaf. In elk geval was het gebruikelijk dat er pas kinderen kwamen na afloop van de opleiding. Vandaag de dag kom ik nog vrouwelijke collega’s tegen die mij opbiechten dat zij tot hun spijt vanwege hun leeftijd slechts één kind hebben gekregen terwijl ze er wel meer hadden willen hebben.

 

In de loop der jaren is het vak psychiatrie erg veranderd. Inzichten en behandelmethoden zijn drastisch veranderd. Een andere, zeer duidelijk zichtbare verandering is de ‘vervrouwelijking’ van het vak. Tegenwoordig studeren er meer vrouwen dan mannen geneeskunde en dit wordt zichtbaar binnen de diverse medisch specialismen, zeker binnen de psychiatrie.

De medisch directeur van Adhesie had toch wel wat moeite met al die vrouwen als psychiater (in spe) zoals blijkt uit de volgende anekdote:

 

Op een zomerse dag zaten wij als psychiaters in opleiding te lunchen op het gras buiten tijdens onze wekelijkse opleidingsdag. Onze groep voor de basisopleiding bestond op dat moment uit bijna alleen maar vrouwen, slechts één mannelijke collega.

De directeur liep langs ons en zei met de hem kenmerkende sarcastische humor: ‘Zo gaan alle grote vakken ten onder. In mijn tijd specialiseerden zich alleen mannen tot psychiater en mocht een enkel meisje meedoen.’ Waarop Mireille uit onze groep hem nariep: ‘En bij ons mag er een jongetje meedoen: Willem-Jan.’

 

Nu had hij volgens mij nogal ambivalente gevoelens over al die vrouwen in het vak. Hij heeft mij wel eens verteld dat hij zijn eigen dochter, die geneeskunde heeft gestudeerd, heeft geadviseerd om voor een specialisatie in de psychiatrie te kiezen. De werktijden waren niet zo extreem als bij andere medisch specialismen. Bovendien kon je vrij gemakkelijk parttime werken voor het geval er zich andere belangrijke zaken in het leven aandienden.

Zij heeft zijn advies opgevolgd.

 

Fetsje Harmanny,

psychiater bij Karakter in Enschede

 

 

Als je als meisje geboren bent, dan word je nooit een jongen

 

Toen ik geboren werd in 1957, waren mijn ouders ongetwijfeld erg blij met mij. Ze hadden al een zoon en nu ook nog een meisje. Een rijkeluiswens! Ze waren niet rijk, maar hadden bij de geboorte van mijn broer wel een soort studiebeurs voor hem geopend. Ze hadden al hun spaargeld op een rekening gestort, zodat hij later zou kunnen studeren. Want dat hij zou gaan studeren, stond al vast toen hij één dag oud in de wieg lag, hoewel zijn IQ nog niet bekend was. Bij mijn geboorte trakteerden ze weliswaar ook op beschuit met muisjes, maar er werd geen geld gestort op een speciale rekening. Het kwam niet in hun hoofd op, ik was een meisje. Verbaasd en toch wel trots zagen ze later hoe ik het gymnasium doorliep en werd ingeloot voor de studie medicijnen. Ze hadden er weliswaar weinig fiducie in dat ik het zou afmaken, daarin gesteund door mijn inmiddels met studierekening voor ingenieur studerende broer. Toen ik een vriendje kreeg in mijn eerste studiejaar vroeg mijn broer aan mij of ik ‘nu meteen met de studie ging stoppen of het jaar nog af zou maken’. Toen ik in mijn vierde jaar zat en mijn oog op een woonboot van 15.000 gulden had laten vallen, wilde de bank op de hoek van de Grote Markt mij geen lening of hypotheek verstrekken. Ze achtten de kans te groot dat ik ‘nooit dokter zou worden, omdat ik immers een vrouw was’. Ik werd huisarts en vestigde mij in het dorp als eerste vrouw naast de vier zittende huisartsen. Patiënten waren enthousiast, de collega’s keken nog wat argwanend naar mij en het was fijn dat er een Vereniging van Vrouwelijke Artsen bestond, zodat je niet helemaal aan je idiote beroepskeuze ging twijfelen. Nu, in 2008, werken er in ons dorp nog drie mannelijke huisartsen naast vijf vrouwen. De tijden zijn veranderd. Ik moest wel gniffelen toen ik laatst van een mannelijke collega hoorde dat hij geen man als waarnemer meer kon vinden, het waren ‘verdorie allemaal vrouwen die van de huisartsenopleiding kwamen’.

 

Metta Hofstra,

huisarts, Eelde

 

 

Het meisje op de fiets

 

Ooit begon ik vol enthousiasme als medisch specialist in een perifeer ziekenhuis. Ik was 29 jaar jong en relatief onervaren. Vrouwelijke poortspecialisten waren toen nog zeldzaam. De verpleging sprak over het meisje op de fiets. Het ziekenhuis kende een zogenaamde paviljoenbouw. Om de grote afstanden te overbruggen, werd gebruikgemaakt van een vouwfiets. Ook de toenmalige collega’s zagen mij niet direct als een collega-specialist. Naar mijn idee had dat meer te maken met mijn jeugdige uitstraling dan met mijn vrouwzijn. Coassistenten die kwamen meelopen bij ons specialisme waren soms verrast, zo zei een van hen dat hij bij een vrouwelijke specialist op zijn minst een knoet en grijs haar had verwacht. Dat de dokterswereld op een bepaalde manier was ingekleurd, bleek ook uit de post. Huisartsen die bleven verwijzen naar de heer …, een brief uit Duitsland met een uitnodiging als spreker voor een congres met als aanhef Herr Professor… Ik heb het etiket nog een tijdje bewaard.

Wanneer ik de patiënt uit de wachtkamer haalde, viel nog wel eens de opmerking ‘Oh, u bent de dokter?’ Overigens heb ik nooit ervaren dat patiënten me na de kennismaking niet zagen als een volwaardige dokter. Eerlijk gezegd denk ik met enige nostalgie aan deze tijd terug.

Hoewel de mogelijkheden van behandeling beperkt waren had de arts-patiëntrelatie veel betekenis: professioneel luisteren met geduld, openheid en de intentie de patiënt te begrijpen. Je ging met een goed gevoel naar huis, niet omdat je zoveel ziekte in remissie had gebracht, maar emoties samenhangend met de beperkingen als gevolg van de ziekte mochten er zijn in de spreekkamer. Betekenisvol voor de patiënt, maar ook voor de dokter.

In de hedendaagse geneeskunde hebben veel patiënten dankzij mijn technische kunde een lage ziekteactiviteit. Natuurlijk is dat enorme winst. Jammer is dat dankzij de huidige marktwerking en efficiëntiedrang de arts-patiëntrelatie onder druk staat. Ik scoor slechts ziekteactiviteit en titreer daarop pillen en infusen volgens protocol. Als de patiënt dit even niet kan volgen, verwijs ik hem een deur verder, naar de zuster. Dit is een hypothetische voorstelling, want zo wil ik mijn mooie vak van artszijn niet uitoefenen.

Willen we de menselijke maat als dokters blijven hanteren, dan is het een voordeel als je als persoon kwetsbaar mag zijn. Daar is niets vrouwelijks aan, dat is lef tonen. Ik wil in beweging blijven, ook zonder vouwfiets.

 

P.M. Houtman,

reumatoloog, Leeuwarden

 

 

Te jong en te veel vrouw om dokter te zijn

 

Toen ik laatst de koplampen van mijn auto ging vervangen, drong het weer eens tot mij door. Zelfs in de 21ste eeuw is een vrouw onder de motorkap geen alledaags gezicht. Gevolg: net geen file in mijn drukke straat, maar wel een boel omkijkende (mannelijke) hoofden.

 

Eigenlijk is het in mijn dagelijkse praktijk als dokter ook een beetje zo. Wanneer ik een kamer binnenstap en mij voorstel als de dokter, gaan er nogal eens wenkbrauwen omhoog. Om dit te voorkomen, heb ik mij aangeleerd mijn voornaam maar weg te laten en te vervangen door ‘dokter’. Er zal geen twijfel over bestaan: ik ben de zuster niet. Het werkt overigens niet altijd. Er zijn nog steeds mensen die volhouden ‘geen dokter te hebben gezien, alleen een zuster’. En wanneer ik vergezeld ga van een mannelijke coassistent of collega, wordt er soms echt alleen tegen hen gepraat.

 

Soms denk ik dat ik daar zelf ook wel een beetje schuld aan heb. Ik ben te jong om dokter te zijn, ik ben te veel vrouw om dokter te zijn, en wanneer een patiënt vraagt om een glaasje water of een extra deken, zal ik nooit degene zijn die daar de verpleegkundige voor laat komen. Dat zie ik mannelijke collega’s wel anders doen.

 

Mannelijke patiënten reageren soms ook op hun eigen manier op mij. Zoals de Mexicaanse cowboy die in Nederland was om een paard te kopen en door het dier zijn hoef was geraakt in zijn gezicht. Terwijl ik de wond zorgvuldig aan het hechten was, werd ik ter plekke versierd en uitgenodigd zijn ranch in Mexico te komen bezichtigen.

 

Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn, een vrouwelijke arts in een nog steeds door mannen gedomineerde wereld. Opleiders verwachten van de jonge garde dezelfde inzet als tientallen jaren geleden. Dat in die tijd hun echtgenotes het huishouden draaiende hielden en het eten op tafel zetten, terwijl ik dat allemaal lekker zelf mag doen, vergeten ze maar al te graag. En parttime werken, is nog steeds een taboe. Toen ik het in mijn ziekenhuis ter sprake bracht, werd ik praktisch naar een psycholoog gestuurd. Alsof parttime werkende dokters slechtere dokters zijn dan de oververmoeide workaholics van twintig jaar geleden.

 

Net zoals de vrouw onder de motorkap, mag de vrouwelijke dokter nog wel wat meer inburgeren. Maar met zoveel vrouwelijke dokters op komst heb ik er alle vertrouwen in.

 

Doutsje Idzenga,

SEH-arts in opleiding, Máxima Medisch Centrum, Veldhoven

 

 

Hooggehakte dokters

 

Waar ze in het verleden nog al eens schitterde in afwezigheid, gaat het er steeds meer op lijken dat ze in de toekomst zal uitblinken in aanwezigheid. De artsin, genezeres, meesteres der geneeskunsten – of gewoon: de vrouwelijke arts dus en bovenal de ‘ze’ die ik bedoel.

Ruim twee jaar geleden, toen ik mijn eerste stapjes binnen de medische wereld zette, werd het me meteen al duidelijk. Mijn beeld over ‘de dokter’ moest nodig bijgeschaafd, opgepoetst, en vooral ook afgestoft worden. Niet gek eigenlijk; mijn enige dokterservaring heb ik tot dan toe opgedaan in een lieflijk, ouderwets huisartsenkamertje met een nog lieflijkere en een tikkeltje ouderwetsere huisarts als bijfiguur, in een niet al te ernstig verhaal waarin ík de minder eervolle hoofdrol speelde. Een dokter met een écht doktersuiterlijk, dacht ik. Zeer mannelijk, grijs haar, wirwarrig verspreid over een beginnende kaalheid, een dun glazen brilletje op het puntje van de neus, leren sandalen waaronder lichtgrijze sokken met een kleurpassend overhemd en niet weg te denken: een tijdloze, slanke pen strak tussen duim en wijsvinger geklemd. De zwarte, dan wel blauwe, karakters die uit die pen voortvloeiden, waren misschien nog wel het meest karakteriserend: sierlijke letters, hand in hand woorden vormend, die bovenal onleesbaar oogden.

Ik – best wel meisjesachtig maar net geen ‘rozebehangtypje’ – had mezelf op jonge leeftijd al ervan overtuigd dat ík verandering zou brengen in het artsenlandschap. Me nog niet realiserend dat ik er eigenlijk nog te weinig van gezien had om een gegrond oordeel te kunnen vellen.

Arts worden wilde ik al vanaf het moment dat ik voor de  eerste keer een berenpleister op mijn zere knietje plakte. Naarmate ik ouder werd, kwam er steeds weer een extra reden bij op mijn ambitielijstje die mij erin sterkte mijn doktersdoel te bereiken. Niet mijn meest gezonde, maar zeker wel een van die redenen was om een arts te worden die op en top vrouwelijk is. Eentje met glanzend haar, met naturelkleurige pantyvoetjes in hooggehakte pumps, een getailleerd jasje en misschien wel vooral eentje die ook in het geschreven woord vrouwelijk oogt.

Afijn, toen ik mijn eerste stap in de collegezaal zette en met mijn tiende stap in een collegebank plofte, werd me meteen iets duidelijk: ik ben niet eenzaam in mijn ambitie. Ik keek om me heen en werd overweldigd door de overwegend vrouwelijke bedrijvigheid. Ik durf te gokken dat minstens driekwart van de aanwezige artsen in spe niet representatief is voor het testosterongeslacht. De roze schoudertassen, blonde knotjes en hooggehakte voetjes bewijzen keer op keer mijn constatering: de toekomst ligt in de handen van de dokteres!

 

Yousra Jaddioui,

geneeskundestudent, Leeuwarden

 

 

Grote meid

 

Als eerste vrouwelijke gynaecoloog in de stad ’s-Hertogenbosch, maakte ik onderstaande spreekkamersituatie mee.

 

Een ouder echtpaar, afkomstig van het brabantse platteland, bezoekt de polikliniek gynaecologie en begroet mij met een hartelijk ‘dag zuster’. Ik leg uit dat ik ‘de dokter’ ben en informeer naar de reden van hun komst. De man voert het woord en vertelt zonder omwegen dat er bij zijn vrouw ‘iets uithangt, zuster’. Ik onderzoek zijn vrouw en stel een totaalprolaps vast. Daarna vertel ik, achter mijn bureau gezeten, over dit euvel en dat een operatieve correctie de beste behandelingsoptie is. Intussen kijkt hij wat zenuwachtig in het rond en zucht zwaar. Nadat ik alle ins en outs besproken heb, heeft meneer nog een laatste vraag. ‘Wie doet die operatie nou eigenlijk, zuster?’ Ik antwoord “ik” en wijs daarbij vastberaden naar mezelf. Hij kijkt bedenkelijk en zegt “zo, zo, grote meid, hoor!”

 

Mieke Kerkhof,

gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch

 

 

Twee kwalificaties op één dag

 

Binnen mijn werk als verpleeghuisarts kwam ik de parapemphigus van een oude heer van 89 jaar beoordelen, waarbij ik tevens de nagel van zijn hallux een blik waardig moest gunnen, omdat deze recht overeind zou staan. Toch een zeer bijzondere positie.

Meneer begroette mij enthousiast en bleef me enthousiast bejegenen, zelfs nadat ik voorstelde om later terug te komen om de teennagel onder lokale verdoving te verwijderen.

Toen ik ’s middags terugkwam, hoorde ik van de verzorgende dat meneer mij een heel leuke dokter vond en dat hij gevraagd had of ik getrouwd was. Zo ja, dan moest mijn echtgenoot een ontzettend gelukkig mens zijn om met zo’n mooie vrouw getrouwd te zijn. Dat is toch fantastisch om te horen.

Zijn teennagel was overigens heel gemakkelijk te verwijderen.

 

Later die middag meldde de ene verzorgende aan de andere, een vrij jonge man, dat ik motor reed: ‘maar toch zeker niet met die rok aan?’ Ik antwoordde bevestigend dat ik de rok in mijn motorbroek wegwerkte en rijden maar. De reactie van de mannelijke verzorgende was daarop: ‘Wat ben je toch een stoer wijf’, waarop hij zelf van zijn kwalificatie schrok.

 

Grappig hoe je zo divers kunt worden genoemd. Ik word nog eens een calendar-girl op de artsenkalender: in mijn witte jas op de motor dan wel te verstaan.

De eerste exemplaren zijn voor mijn patiënt en de betreffende verzorgende.

 

Annemiek Klitsie,

verpleeghuisarts, Laren

 

 

Van oude mensen en dingen die (niet) voorbijgaan…

 

Mevrouw T. is een 75-jarige dame die sinds vijftien jaar bij ons in de praktijk is. Zij heeft allerlei serieuze aandoeningen waarvoor ze me regelmatig bezoekt. In de loop der jaren hebben we een goed contact opgebouwd. Helaas is enige maanden geleden darmkanker bij haar geconstateerd. Een curatieve behandeling is niet meer mogelijk. Ik begeleid haar in haar laatste fase, die ze rustig en krachtig met haar familie beleeft. De laatste week voor haar dood zie ik haar om de dag. Ze wordt langzaam aan wat suffer, en …. noemde ze me voorheen altijd ‘dokter Bea’, nu spreekt ze me aan als ‘zuster Bea’.

Ik moest opeens weer denken aan 25 jaar geleden. Mijn mannelijke collega en ik startten toen onze praktijk. Bij de opening kregen we een tekening van een van de kinderen uit de praktijk met als titel: ‘voor de Dokter en de zuster’.

 

Anneke Kramer,

huisarts, Gezondheidscentrum Ondiep, Utrecht

 

 

Is uw man ook thuis?

 

Zo’n dertig jaar geleden was er bij ons in de stad maar één vrouwelijke huisarts (G.). Over haar ging de volgende anekdote:

Als dokter G. tijdens een dienst werd gebeld door een patiënt en zelf de telefoon aannam, kreeg ze regelmatig de vraag: ‘is uw man ook thuis?’ Zij antwoordde dan: ‘Ik heb geen man!’

 

Anneke Kramer,

huisarts, Gezondheidscentrum Ondiep, Utrecht

 

 

Dienstdoende

 

Zo’n tien jaar geleden solliciteerde ik voor mijn eerste baan bij de urologie in een ziekenhuis in het westen des lands. De urologen vonden het wel een uitdaging om mij als hun eerste vrouwelijke agnio aan te nemen. Mijn doel was uroloog worden. De vele bereikbaarheidsdiensten waren geen bezwaar. Het waren twee leerzame jaren waarin de liefde voor de urologie alleen maar groeide. Zo werd ik tijdens een dienst thuis gebeld door een huisarts die wat met de dienstdoende uroloog wilde overleggen. Ik nam de telefoon op met het noemen van mijn voor- en achternaam. ‘Ja, met H. van A., huisarts. Is je vader ook thuis?’ ‘Nee, mijn vader woont hier niet.’ Stilte… ‘Oh, maar ik ben opzoek naar dokter Kors.’ Toen heb ik hem maar uit deze wat penibele situatie verlost . ‘Tja, het is even wennen maar vrouwen worden tegenwoordig ook dokter en zelfs specialist....’

Maandagochtend bij het verslag van het weekend natuurlijk een smile van oor tot oor op de gezichten van de heren urologen. En nog vele malen daarna is telefonisch naar mijn vaders aanwezigheid geïnformeerd.

 

Annemarie Leliveld-Kors,

Uroloog, Groningen

 

 

Subtiel seksisme

 

‘Zuster, kunt u een glaasje water voor me halen’, vraagt mevrouw L. mij na een uitgebreid preoperatief gesprek. Begripvol maar enigszins gelaten leg ik nog eens uit dat ik haar chirurg ben en haal een glaasje water voor haar. In het regioziekenhuis waar ik, met veel plezier, chef de clinique ben, moet men wennen aan een vrouwelijke chirurg. De reacties zijn over het algemeen positief, soms zelfs bewonderend: ‘Zwaar zeg, moeder en dan zo’n baan.’ Ik heb me altijd one of the guys gevoeld, maar naarmate de opleiding vorderde begon het meten met twee maten zichtbaar te worden. Het is bekend dat vrouwelijke studenten beter presteren en bij selectierondes boven hun mannelijke collega’s uitsteken, ‘maar ze stoten niet door naar de top’ klaagde een van mijn opleiders ooit.

Deze klaagzang wordt bevestigd als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal vrouwelijke chirurgen in vervolgopleiding (chivo). Per 1 september 2008 waren drie van de negentien chivo’s vaatchirurgie een vrouw. De vraag werpt zich op waaraan dit ligt: zijn er minder geschikte vrouwelijke kandidaten of is er een (stilzwijgende) voorkeur voor de mannelijke collega? Bij mijn sollicitatiegesprekken, kwam de thuissituatie (twee kinderen, man in hetzelfde vak) steeds aan de orde. Er werd ook openlijk geuit dat een chivo-plek in deze situatie te zwaar zou zijn. Dit had echter niet meegespeeld bij de besluitvorming, werd me verzekerd. En de tegenkandidaten wáren wellicht ook beter geschikt. Men kiest waarschijnlijk ook niet tégen de vrouw, maar vóór de man. Op die manier wordt echter wel het glazen plafond in stand gehouden. Hoe kan het ook anders zolang op congressen het partnerprogramma bestaat uit bloemschikcursussen?

Het is lastig om als vrouw negatieve discriminatie aan te kaarten, zonder gefrustreerd over te komen of irritatie op te wekken. Het is dan ook mooi dat subjectieve bevindingen behalve door alle vrouwelijke collega’s om mij heen, ook worden gesteund vanuit wetenschappelijke hoek. Sezgin Cihangir promoveerde 17 juni 2008 in Leiden. Hij stelde dat vrouwen meer last hebben van subtiel seksisme dan van openlijke discriminatie op grond van hun sekse. ‘Subtiele vormen van discriminatie tasten het zelfbeeld aan, waardoor prestaties verslechteren.’ Dat is het dus. We zijn gewoon minder goed, al werken we harder en is onze inzet groter. Ondertussen werk ik gemotiveerd door, 60 uur per week exclusief (ongecompenseerde) dienst en realiseer me dat de top ‘gewoon’ te zwaar is in mijn situatie.

 

Tanja Lettinga,

chirurg, St. Jans Gasthuis, Weert

 

 

Arts en relatie

 

Slechts een aantal jaar geleden op een mooie zomerdag waarschuwde een opleider van de huisartsgeneeskunde van het AMC ‘ons vrouwelijke artsen’ al. Er zijn steeds meer hoogopgeleide vrouwen in Nederland, vooral vrouwelijke artsen kunnen en hebben hierdoor (mede door tijdgebrek), steeds meer moeite om een geschikte partner te vinden. Naar zijn mening, zullen veel vrouwen single blijven, of ‘genoodzaakt’ zijn te ‘down daten’. Ondanks dat ik destijds al reeds jaren voorzien van een partner en samenwonend was (en ik deze uitspraak eigenlijk een beetje flauwekul vond), is deze ‘les’ mij altijd bijgebleven.

Nog geen twee jaar later en beginnend aan mijn agnio-carrière, strandde mijn relatie. Mede door tijdgebrek van beide partijen en anderzijds mijn ongenoegen om de rest van mijn leven in het ‘hoge noorden’ te moeten doorbrengen (iets wat voor mijn ex-partner een vereiste was). Op het werk verliepen zaken ook niet lekker, bovendien moet je je als vrouw vaak toch meer bewijzen om het vertrouwen te winnen van verpleegkundigen en polimedewerkers dan mannelijke collega’s.

Veel tijd om nieuwe mensen (mogelijke partners) te ontmoeten was er niet. Bovendien zijn de vrijgezellen ‘rond de 30 jaar’ relatief dun gezaaid, of reeds voorzien van een stel kinderen en een boze ex.

Desondanks passeerden toch een handjevol ‘kandidaat-partners’ de revue: kandidaat 1 was een plastisch chirurg: vriendelijk, ambitieus, doch met matig-ernstige vorm van bindingsangst, vrouwenliefhebber, en nog woonachtig bij zijn ouders. U begrijpt, deze relatie hield helaas geen stand. Kandidaat 2 was een jurist, intelligent, welbespraakt, doch te jong van geest en na jaren van het beëindigen van zijn studie nog altijd wonend op zijn studentenkamer. Kortom deze relatie kwam nooit van de grond.

Kandidaat 3 was een apotheker, vriendelijk, lief, open voor een relatie, maar helaas erg verlegen en in het bezit van een internetobsessie. U vermoedt het al, ik kende de lieve man via een datingsite.

Hoeveel tevredenheidscirkels heeft u?

 

Martina Leyssen, arts-assistent

 

 

Dames, grijp uw kans

 

Zoals bekend is het percentage vrouwen onder de afstuderende artsen toegenomen, tot wel 70 à 80 procent van het aantal afstudeerders. Mijn voorspelling is dat met de financiële crisis, nu het casinogedeelte van onze economie met al zijn bonussystemen op instorten staat/is ingestort, weer meer mannen voor het beroep arts zullen gaan kiezen. Dus als de dames artsen hun stempel op de zorgsector zouden willen drukken, kunnen zij  het best hun kans zo snel mogelijk grijpen, voordat het percentage mannen weer flink oploopt.

 

Rob Maes,

radioloog, Den Helder

 

 

Eenheid in verscheidenheid?

 

Er moet mij iets van het hart. Over de grote roze olifant in onze praktijk, die soms openlijk wordt besproken, maar vaker beklaagd achter de rug om of in een dronken bui: vrouwen in de geneeskunde. Ik ben overigens niet blij met het verschijnen van dit nummer. Laat mijn betoog hierover duidelijkheid bieden.

 

Een meisje! De naam van mijn opa lag hoopvol op de plank en kon weer in de kast.

Een dochter van ambitieuze ouders wordt ambitieus in datgene waarmee zij haar leven vult. Ik groeide op met ‘een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’. Met hard mijn best doen en toewijding lag de wereld voor mij open. En oh wee als ik daarvan geen gebruik zou maken.

Ik zwom af voor mijn A-diploma, verkleed als dokter (er zat een meisje naast me die was verkleed als zuster, gelukkig). In het lagereschooltoneelstuk was ik dokter. Ik studeerde geneeskunde, promoveerde en kwam in opleiding tot chirurg. Zo.

Ben je ambitieus in je vak, dan ook in alle andere gebieden. Ik werd moeder. ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ kreeg een hele andere betekenis. Grappig genoeg leek de samenleving die allang te kennen, wat naïef voor een slimme meid! Bekende opmerkingen kwamen: ‘Jeetje, kan dat wel, kinderen en chirurg?’, die ene dag in de maand op de crèche ‘Oh, is dát is de moeder van …’, glimlach.

Die ene dag dat ik in tranen borstvoeding eruit peurend in een assistentenkamertje een broodje naar binnen werkte omdat de volgende spatader alweer lag te wachten: ‘Ja, wat willen die meisjes toch’. Nog even ambitieus, maar rekening houdend met de realiteit ging ik 80 procent werken. En dat betekent in de volksmond meestal 32 uur. Parttime, wat een eufemisme!

Ik hoef u niet te vertellen dat dat nooit minder dan 45 uur in de week betekent. ‘Jeetje, kan dat wel?’, zegt de moeder op straat. Ik heb er geen probleem mee en ben zelfs gelukkig, maar u begrijpt hoe vaak ik mijn kind op die vier dagen zie.

Dan lees ik dat we beter moeten leren te communiceren. En of het dan niet voordelig is dat er nu meer vrouwen arts zijn, aannemende dat zij van nature beter communiceren. ‘Nou ook niet teveel, want die werken altijd parttime, en dat levert slechtere continuïteit op.’ Ik begrijp dat als men een vrouwelijke dokter ziet, men in één moeite door ‘kinderen krijgen’, ‘zwangerschapsverlof’, ‘huishouden’, ‘parttime’, ‘huilen’, ‘ongesteld’ voor ogen heeft. Ik hoef u niet te vertellen dat dit getuigt van enige kortzichtigheid, gezien de grote hoeveelheid vrouwen die fulltime werkt, gepassioneerd haar werk doet, ambitieus is, goed voor de patiënten zorgt ‘van een ander’, omdat zijzelf ook wil dat haar collega dat doet en in het weekend zelfs haar eigen patiënten naloopt, nog los van vele vrouwen die geen kinderen kunnen of willen krijgen.

Ik hoef u niet te vertellen dat de motivatie van de gemiddelde vrouwelijke arts groot moet zijn om aan die dagelijkse stroom van opmerkingen, (voor)oordelen en het immer aanwezige onzichtbare roze varken weerstand te bieden. Aan het einde van de rit zeggen sommige opleiders (die vrouwen aannemen en opleiden): ‘Ik neem voor die vervolgopleiding uiteraard geen vrouwen in de uitdrijvende fase van hun leven aan, ha, ha’, of zijn er maatschappen die uit principe geen vrouwen aannemen maar wel opleiden…

Weinig maatschappen blijken geschoond van conflicten. De oorzaak is meestal simpel: geld. Hoe beloon je de een vergeleken met de ander? De een werkt traag maar is geliefd, de ander snel en effectief, wellicht te snel voor de patiënt, de Bourgondiër die sfeer brengt maar minder geld, de wetenschapper, de bestuurder. En sommigen worden professor op de golfbaan… U begrijpt wat ik bedoel.

Laten we stoppen met het benadrukken van onderlinge verschillen als nadeel en ons richten op wat eenieder werkelijk en uniek inbrengt in onze praktijk. De oude koe ‘man versus vrouw’ dient eindelijk te worden begraven en onze krachten gebundeld voor een goede en plezierige patiëntenzorg. Met een passende beloning. Wat een rust.

Ik hoop dat een volgend nummer over vrouwen in de geneeskunde niet nodig meer is.

E pluribus unum.

 

dr. E.M. Noorda,

aios heelkunde

 

 

Ervaringen in de klinische chemie

 

Vrouwen in de klinische chemie waren tot voor kort een uitzondering. Dit heeft een weerslag op onze beroepsnaam: klinisch chemicus, dat is een mannelijk woord afkomstig uit het Latijn. Om niet al te veel nadruk te leggen op het geslacht is er geen vrouwelijke klinisch chemicus die zich klinisch chemica noemt, wat taalkundig de juiste vervoeging zou zijn.

Vrouwelijke klinisch chemici (chemicae) als hoofd van het laboratorium of als opleider zijn nog steeds een zeldzaamheid. Ik ben beide geweest, een lange periode hoofd van diverse laboratoria, nu weer opleider. Wat betreft verwarring over mijn vrouwelijk persoontje in combinatie met mijn functie ben ik van alle markten thuis.

Een aantal jaren geleden heb ik eens gesolliciteerd in een groot algemeen ziekenhuis naar de functie van hoofd lab. De raad van bestuur vertrouwde mij toe dat zij op zoek waren naar een pater familias voor het personeel. Hij meldde me dat hij me wel een geschikte kandidaat vond. Ik had het gevoel dat ik toch niet helemaal in het profiel paste en heb uiteindelijk bedankt voor de eer.

Nog een voorval. Een klinisch chemicus krijgt regelmatig bezoek van vertegenwoordigers van firma’s en toen ik nog wat jonger was, riep een overmoedige knul een keer: ‘Hé meidje, waar zit je baas?’ Ik heb nog nooit iemand zich zo in excuses horen uitputten toen hij begreep dat ik mijn baas was.

Geschat worden op het juiste formaat van kennis en ervaring is een kwetsbaar punt als vrouwelijke medisch manager. Het overdragen van alle toeters en bellen aan een jonge collega is voor vele oude rotten in het vak moeilijk. Toch heb ik ook heel warme ervaringen met oudere mannelijke collega’s die me alle credits gaven die nodig zijn om een laboratorium in zwaar weer, want daar bevindt de gezondheidszorg zich nu, te leiden. Alhoewel het niet makkelijk is om je te bewijzen in het old boys network is er toch een kentering waar te nemen. Er komen steeds meer jonge vrouwelijke collega’s met een grote ambitie.

En af en toe blijft het grinniken. Laatst nog een gesprek gehad met een jonge bedrijfskundig student die voor zijn afstudeeropdracht interviews afnam bij diverse managers van klinische laboratoria. Ik had al met hem gemaild, maar toen hij binnenkwam, riep hij spontaan uit: ‘Goh ik heb alleen nog maar interviews afgenomen bij kalende of grijze heren, u bent geen van beide!’

 

dr. Gabrielle A.E. Ponjee,

klinisch chemicus, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag

 

 

Bazig type

 

Mijn mooiste (nou ja) ervaring als vrouwelijk arts was toen ik, als hoofd van ons laboratorium, een onderhoud had met een vertegenwoordiger van apparatuur om onze coupes te voorzien van een genummerde label, waarbij wij natuurlijk onze eisen hadden voor wat het apparaat allemaal zou moeten kunnen.

De man was nogal lang van stof, maar na zo’n anderhalf uur had ik alles gezien, en leek het mij een goed idee tot aankoop van dat apparaat over te gaan. Op dat moment kwam mijn mannelijke collega toevallig binnen. Mijn collega had indertijd, dit even terzijde, toen hij als tweede ‘man’ op ons lab kwam, nadrukkelijk aangegeven geen interesse te hebben voor een functie als ‘hoofd’, terwijl ik een meer bazig type was (en ben). Dat kwam dus goed uit. Wel hadden we de gewoonte om dit soort aankopen samen te overleggen, en het leek me, nou het apparaat er toch nog stond, een goed idee dat nu meteen even te doen. Gezien de langdradigheid van de vertegenwoordiger echter, besloot ik, omwille van de tijd, zelf maar even snel uit te leggen wat het apparaat kon, en mijn collega zei dat hij ook dacht dat dat dus wel een goed idee zou zijn en ging na enkele minuten weer zijns weegs. Ik vroeg de vertegenwoordiger toen om mij een offerte te sturen, waar we dan mee verder konden. We hadden kort daarna in wat groter verband een budgetvergadering, dus enige spoed was geboden, legde ik hem uit. Geen probleem volgens hem.

Groot was mijn verbazing toen na enkele dagen de offerte binnenkwam. Gericht aan mijn collega! Want, uiteraard, een man is zo belangrijk dat hij geen tijd heeft voor het vrij eindeloze gepraat van zo’n vertegenwoordiger, en laat dat dus door zijn ondergeschikte vrouwelijke – wat? – collega? secretaresse? doen. Misschien had hij wel gelijk. In elk geval heb ik gebeld met de zaak die de apparaten verkocht en gezegd dat als ze het aan ons wilden verkopen er dan uiterlijk de volgende dag een gecorrigeerde offerte moest komen. En aldus geschiedde.

Ach, en uiteraard, alles overziend en een flink aantal jaren ouder – waar wond ik me over op? Maar toch, dit was slechts een van de vele grotere en kleinere irritaties, waar je als vrouwelijk arts mee te maken had en waaruit bleek dat je niet altijd serieus genomen werd – een vrouw kon toch geen arts zijn?

 

Maria Sindram,

patholoog in ruste

 

 

Van A naar Beter

 

Eindelijk, na een kleine 16 jaar, internist met aandachtsgebied. Het was een lange tocht langs onzekere paden. Meteen aio worden en bezig gaan met diermodellen of toch gewoon de kliniek in? Ik volgde mijn klinische hart en nam daarmee – zonder het echt te beseffen – een grote omweg. Inmiddels is de route een stuk ingekort en zijn zowel de agnio-tijd als het internist-fellowschap afgeschaft. Onderweg naar mijn B ben ik inmiddels door menigeen links en rechts gepasseerd. Af en toe leidt dit nog tot enige jaloezie of afhankelijk van mijn hormoonspiegel, tot frustratie. Maar ach, de B is behaald. Ik ben gekomen waar ik wilde zijn.

Tja, en dat is weer te vroeg gejuicht. De echte tocht begint nog maar net. Wat wil ik met mijn bagage en mijn gespaarde airmiles gaan doen in het leven? Wat wordt mijn nieuwe B en heel belangrijk, hoe kom ik daar? En dan blijkt dat er heel wat in mijn bagage ontbreekt. Om je heen zie je mensen die de weg prima vinden. Anderen ploeteren en wachten tot hun inspanningen worden beloond. Wat is het verschil tussen de soepele manoeuvreerders en de ploeteraars? Ik heb er lang over nagedacht en ben tot de conclusie gekomen dat de verklaring heel simpel is. Het gaat om het Y-chromosoom. De gelukkige dragers daarvan vinden sneller de ideale lijn, snijden de bochten scherper aan en worden vaker zegevierend afgevlagd. Op de een of andere manier hebben ze ook net altijd de best afgestelde motoren en worden ze ondersteund door diverse trouwe serviceverleners. Waar vrouwen trots zijn op hun op eigen kracht opgebouwde conditie, kennis en inzicht, zorgen mannen dat de wind hen zo veel mogelijk in de zeilen waait. Waar een vrouw aan de top erg kordaat, direct, een bitch of een manwijf is, is een man op dezelfde positie een prima bestuurder, een aanvoerder. Ik geef geen oordeel, ik stel het slechts vast.

Men zegt dat vrouwen verantwoordelijk zijn voor het overdragen van het fenomeen cultuur. Om bij B te komen, is het voor mij én voor andere vrouwen nodig dat de cultuur in de medische wereld verandert. We zijn er zelf bij, en met het grote aantal vrouwen dat het vak instroomt lijkt de tijd rijp voor verandering. De weg ernaartoe is lang, de klim is steil, maar het gaat lukken. Yes we can!

 

Patricia Stassen,

Internist, Enschede

 

 

Vrouwen en arts zijn

 

Dokter, bent u wel afgestudeerd?

Hou oud bent u?

Bent u getrouwd?

Woont u samen?

Heeft uw kinderen?

Dit zijn de vragen die ik vaak moet beantwoorden met ja, 28 en drie keer nee. Wat zijn mensen nieuwsgierig.

 

Andere vragen zijn:

U heeft vast in Groningen gestudeerd.

Komt u ook uit Hoogeveen?

De bijbehorende antwoorden zijn: nee, ik heb in Amsterdam gestudeerd en ik woon nu in Groningen, waar ik geboren en getogen ben.

 

De mooie reactie van patiënten op mijn antwoorden is: ‘Een man heeft u toch niet nodig, er komt er vast nog wel een langs.’

 

Ik ben benieuwd of patiënten deze vragen ook stellen aan mannelijke jonge artsen. Ik heb een mannelijke jonge collega deze vraag voorgelegd. Hij is nu ongeveer vijf jaar huisarts, is getrouwd, en heeft twee kinderen. Hij werd in het begin van zijn carrière ook niet serieus genomen en ook bij hem waren de mensen nieuwsgierig.

 

Gelukkig lijkt het erop dat patiënten even nieuwsgierig zijn naar mannelijke als naar vrouwelijke artsen. Toch krijg ik nog vaak te horen ‘dokter Struyk, oh, ik dacht dat u een man was’.

 

Els Struyk,

eerstejaars aios, huisarts in opleiding, Groningen

ouderen
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.