Laatste nieuws
9 minuten leestijd

Cosmetische catastrofe

Plaats een reactie

Uitspraak: 17 augustus 2010

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

 heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 april 2009 binnengekomen klacht van:

 A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mevr. mr. C. Prins te Maastricht

tegen:

C

dermatoloog

werkzaam te B

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. J.J.W. Remme te Utrecht

 

1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:

-        het klaagschrift

-        het verweerschrift

-        de repliek

-        de dupliek

-        het procesverbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 14 december 2009

-        een e-mail van klaagster d.d. 4 januari 2010

-        een brief van de gemachtigde verweerder d.d. 11 januari 2010

-        een brief van klaagster d.d. 21 februari 2010 met CD-rom

-        een brief van de secretaris van het college aan klaagster en aan de gemachtigde van verweerder van 2 juni 2010, met de vragen van het college aan de deskundige

-        een brief van klaagster van 9 juni 2010.

 

De klacht is ter openbare zitting van 5 juli 2010 behandeld, tezamen met de zaak 0959a. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnota overgelegd.

Ter zitting was ook aanwezig als deskundige de heer R. Frank, dermatoloog, die, na de belofte te hebben afgelegd, vragen heeft beantwoord.

 

2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is als dermatoloog verbonden aan een privé-kliniek (hierna: de kliniek) die zich bezighoudt met cosmetische behandelingen. Verweerder voert ook de directie over de kliniek.

In 2004 heeft de kliniek personen geworven voor het ondergaan van een (gratis) behandeling ten behoeve van de vervaardiging van een instructiefilm voor artsen over het gebruik en de toediening van Bio-Alcamid, een permanent vulmiddel dat in 2002 was geïntroduceerd. Via een kennis op deze mogelijkheid attent gemaakt, heeft klaagster zich op 11 oktober 2004 nadat haar kennis voor haar een afspraak had gemaakt, naar de kliniek begeven voor een behandeling.

Aldaar werd haar door de receptioniste een (zich niet bij de processtukken bevindend) vragenformulier voorgelegd dat zij heeft ingevuld en ondertekend. Vervolgens is bij klaagster een behandeling uitgevoerd waarbij een Italiaanse arts, die binding had met de producent van Bio-Alcamid, met assistentie van verweerder, beiderzijds onder de jukbeenderen Bio-Alcamid heeft ingespoten, rechts drie milliliter en links twee milliliter.

Bij een controle op 14 december 2004 heeft verweerder, omdat hij en klaagster vonden dat er, esthetisch gezien, teveel gespoten was, met een injectienaald gel verwijderd. Voorts bleek bij die controle dat er gel in de richting van het rechteroog was gemigreerd waardoor het gezicht van klaagster asymmetrisch was. Ter correctie van deze asymmetrie heeft verweerder aan de linkerzijde (in het dossier aangeduid als: ”onder li-oog”) Bio-Alcamid bijgespoten. Bij een controle op 31 maart 2005 werd een fibrotische reactie onder het linkeroog vastgesteld, die verweerder vergeefs heeft getracht te verwijderen, naar het college aanneemt met een door klaagster (schoonheidsspecialiste van beroep) meegebrachte comedonendrukker. Ook was er sprake van kleurverschil van de huid. In de loop van de daaropvolgende jaren hebben vele correctiebehandelingen plaatsgevonden, onder meer door verweerder zelf en door plastisch chirurgen, maar die hebben, alle inspanningen ten spijt, niet geleid tot het gewenste herstel.

 

3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Einde 2004 werd klaagster benaderd of zij ten behoeve van een instructievideo voor artsen een (kosteloze) rimpelbehandeling in de kliniek van verweerder wilde ondergaan met een volstrekt veilig middel, Bio-Alcamid, dat indien nodig altijd gemakkelijk te verwijderen zou zijn. Op 11 oktober 2010  is zij naar de kliniek gegaan voor de behandeling. Bij de receptioniste heeft zij een vragenlijst ingevuld en getekend. Daarop heeft klaagster alleen het medische gedeelte ingevuld en niet bijvoorbeeld haar verwachtingen van de behandeling. Zij heeft een behandelingsovereenkomst gezien maar niet getekend. Zij heeft wel een “behandelingsovereenkomst Bioinblue” getekend. Ze heeft geen informatieblad of instructie gekregen; zij heeft eerst onlangs via haar advocate kopieën van de betreffende formulieren gehad. Het valt op dat in de behandelingsovereenkomst achter  “Te behandelen gebieden zijn…” niets is ingevuld.

Later is ook een overeenkomst tot gebruik van foto- en filmmateriaal aangeboden die klaagster heeft getekend.

Toen klaagster aan de beurt was voor de behandeling zag zij verweerder en de Italiaanse arts die de behandeling heeft uitgevoerd voor het eerst. Beide artsen hebben niet naar haar huid gekeken en zij hebben geen anamnese afgenomen. Zij vroegen alleen welke rimpels zij wilde laten behandelen. Daarop heeft klaagster gezegd (voor zover van belang) dat zij haar neus-lippenplooi erg lelijk vond.

Na afloop van de behandeling met Bio-Alcamid had klaagster onnatuurlijk dikke wangen. In het dossier dat verweerder aan de advocaat van klaagster heeft doen toekomen, wordt geen melding gemaakt van de hoeveelheid ingespoten materiaal. In het vervolgconsult gaf verweerder toe dat er teveel ingespoten was en heeft hij met een injectienaald een deel handmatig uit haar wangen verwijderd. Omdat het gemigreerde Bio-Alcamid onder klaagsters rechteroog mooi was, heeft verweerder toen rechtstreeks Bio-Alcamid onder klaagsters linkeroog gespoten.

Klaagster heeft nooit preventieve antibiotica gekregen.

Vrij snel daarna kreeg klaagster een ontstekingsreactie onder het linkeroog. Verweerder heeft vervolgens pogingen gedaan de Bio-Alcamid onder het linkeroog te verwijderen. Toen dat niet lukte heeft klaagster een comedonendrukker meegebracht, waarmee verweerder aan de binnenkant onder de neus van klaagster zoveel druk heeft uitgeoefend dat daarbij bloedvaten onder het linkeroog blijvend beschadigd zijn.

Twee keer is een cortisonen-injectie onder het linkeroog toegediend wat tot een ter plekke zeer dunne huid heeft geleid en witte vlekken heeft veroorzaakt.

Bij lipotransferinjecties heeft verweerder de linkeroogkringspier van klaagster geraakt.

Verweerder heeft kwetsende opmerkingen gemaakt.

Verweerder is, resumerend, tekortgeschoten door:

- afwezigheid van informatie over de behandeling

- geen anamnese af te nemen

- bij het eerste contact meteen tot behandeling over te gaan

- een onzorgvuldige hardhandige behandeling (met comedonendrukker)

-kwetsende opmerkingen.

 

4. Het standpunt van verweerder
Verweerder acht de lezing van klaagster over de wijze waarop zij bij de kliniek is geïntroduceerd aannemelijk.

Bio-Alcamid is bedacht en ontwikkeld door prof. E die voor het vervaardigen van een instructiefilm naar Nederland was gekomen en de behandeling bij klaagster, met assistentie van verweerder, heeft uitgevoerd. Verweerder had met Bio-Alcamid, dat in 2002 was geïntroduceerd, goede ervaringen opgedaan en had niet eerder te maken gehad met complicaties.

Klaagster erkent dat haar een schriftelijke behandelingsovereenkomst is aangeboden met betrekking tot een behandeling met Bio-Alcamid. Zij erkent ook dat zij een vragenformulier heeft ontvangen dat zij heeft ingevuld en aan een receptioniste heeft overhandigd.

Voordat de behandeling plaatsvond, is vastgesteld dat een behandeling  met Bio-Alcamid was geïndiceerd omdat een gedeelte van het gezicht van klaagster ter hoogte van de jukbeenderen te vlak was. Voorafgaand aan de behandeling is uitleg gegeven en heeft inspectie van de huid plaatsgevonden. Vervolgens is beiderzijds Bio-Alcamid ingespoten, rechts drie milliliter en links twee milliliter. Er is sprake geweest van migratie van gel in de richting van het rechteroog. Bij een controle op 14 december 2004 heeft verweerder na een verdoving van de huid onder het rechteroog met een injectienaald gel verwijderd en heeft hij ten behoeve van de symmetrie nog een geringe hoeveelheid aan de linkerzijde bijgespoten op dezelfde plaats waar de behandeling op 11 oktober had plaatsgevonden.

Op 31 maart 2005 stelde verweerder vast dat er bij de huid onder het linkeroog sprake was van kleurverschil en van een fibrotische reactie. Hij heeft geprobeerd gelmassa te verplaatsen; niet valt uit te sluiten dat hij daarbij een door klaagster meegebrachte comedonendrukker heeft gebruikt. Er hebben nog vele behandelingen, zowel door verweerder als door derden, plaatsgevonden. Verweerder ontkent dat hij daarbij onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Helaas is de behandeling gecompliceerd verlopen omdat aan de linkerzijde een fibrotische reactie is ontstaan, met roodheid ten gevolge van een chronische ontstekingsreactie van het weefsel. Deze uitgebreide vervolgbehandeling was gericht op verbetering van de fibrotische reactie en op herstel van de roodheid.

Hoewel het gebruikelijk is om preventief antibiotica voor te schrijven, is dit hier kennelijk niet gebeurd. Dit heeft geen consequenties omdat bij klaagster geen infecties zijn opgetreden.

Verweerder betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enige onzorgvuldigheid en ook dat hij zich kwetsend over klaagster heeft uitgelaten.

 

5. De overwegingen van het college
Het college acht zich bevoegd van deze klacht kennis te nemen, gezien de samenhang tussen deze klacht en de klacht, bij het college bekend onder nummer 0950b.

De gang van zaken voorafgaande aan de behandeling
Het college zal met betrekking tot de gang van zaken voorafgaande aan de behandeling van klaagster uitgaan van de lezing van de feiten zoals klaagster heeft gegeven, nu deze lezing niet dan wel onvoldoende door verweerder is weersproken en uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat de door klaagster verstrekte lezing onjuist of onaannemelijk zou zijn.

Uitgaande van de lezing van klaagster moet worden geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om klaagster op duidelijke wijze in te lichten over de voorgestelde behandeling (Art. 7: 448 BW). Mede door het ontbreken van deugdelijke aantekeningen in het dossier is er al aanmerkelijk verschil van mening tussen partijen over de vraag ter oplossing van welk probleem de behandeling werd gewenst, anders gezegd: wat de inhoud en strekking van de overeenkomst was; volgens verweerder was het op te lossen probleem een te vlak gezicht van klaagster, terwijl klaagster stelt dat het ging om haar neus-lippenplooi. Uitgaande van het laatste is verweerder al tekortgeschoten doordat hij geen juist beeld had van de achterliggende wens. Verweerder heeft ook in strijd gehandeld met zijn eigen regels die in de (niet getekende en zelfs niet vooraf getoonde, laat staan besproken) standaardbehandelovereenkomst zijn opgenomen ten behoeve van een deugdelijk informed consent. Vele van de daarin opgenomen, de zorgvuldigheid van de voorbereiding van de behandeling dienende, regels zijn in dit geval niet nagekomen. Van een deugdelijke informatie en anamnese is, noch via aantekeningen in het dossier noch anderszins, gebleken.

De voorbereiding van de onderhavige behandeling is daarmee onvolledig en onzorgvuldig geweest en de dossiervoering schiet tekort.

In zoverre is de klacht gegrond.

De daaropvolgende behandelingen
Aan de hand van hetgeen de deskundige ter zitting heeft geantwoord op de gestelde vragen heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerder bij de behandelingen is tekortgeschoten.

Het college stelt voorop dat het middel Bio-Alcamid ten tijde van de behandeling, zoals de deskundige heeft verklaard, als veilig werd aangemerkt; er was een CE-markering en verweerder mocht ervan uitgaan dat het middel voldoende getest was.

In het dossier (zie de tekening bij de datum 11 oktober) wordt de ingespoten hoeveelheid bij de tekening aangegeven. Dat het migreren van gel in de richting van het rechter oog het gevolg is van een kunstfout kan niet zonder meer worden gesteld; hetzelfde geldt voor het bijspuiten van gel “onder” (zie het dossier) het linkeroog. Daargelaten dat niet precies duidelijk is waar is bijgespoten (tot op de oogrand zou in ieder geval geoorloofd zijn geweest), is het volgens de deskundige niet vaststaand dat de onderhavige inspuiting onder het linkeroog in strijd was met de destijds geldende medische standaard, waarbij het college mede in aanmerking neemt dat de inspuiting plaatsvond ter herstel van symmetrie; alles bijeengenomen kan deze keuze van verweerder niet als kennelijk onjuist en daarmee als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt.

Het college gaat ervan uit dat verweerder een comedonendrukker heeft gebruikt; ofschoon de deskundige van oordeel is dat het gebruik ervan niet tot het door verweerder beoogde doel had kunnen leiden, kan het college niet als vaststaand aannemen dat het gebruik ervan schadelijk is geweest; het college heeft onvoldoende gronden om te oordelen dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige dan wel te hardhandige behandeling door verweerder met als gevolg permanente onherstelbare schade. Ook in de antwoorden van de deskundige is daarvoor onvoldoende steun te vinden.

Ook voor het overige kan het college niet tot een veroordeling van verweerder komen; niet is gebleken dat de cortisonenbehandelingen hebben plaatsgevonden nadat een infectie was gediagnosticeerd en evenmin is gebleken dat de plaatsgevonden hebbende behandelingen niet geïndiceerd waren of onzorgvuldig zijn geweest.

Deze klachten zijn ongegrond.

De bejegening
In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van de klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Dat betekent dat dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen.

De maatregel
Het college is van oordeel dat met betrekking tot de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht een waarschuwing een passende maatregel oplevert.

 

5. De beslissing
Het college:

-        verklaart de klacht deels gegrond als boven overwogen en legt verweerder ter zake de maatregel van waarschuwing op;

-        wijst de klacht voor het overige af.

 Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als lid-jurist, dr. O.J. Repelaer van Driel, A. Pfaff en dr. A.L.M. Mulder als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

Meer uitspraken



<b>PDF van deze uitspraak</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.