Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

Chaos met vijf dokters en één patiënt

Plaats een reactie

Maar liefst vijf verschillende specialisten bogen zich in vier maanden tijd over een jongen van 13 jaar met fibreuze dysplasie (FD). Hij was aanvankelijk door de tandarts naar de kaakchirurg verwezen vanwege een zwelling in de linkerkaak. Deze schakelde de hoogleraar pathologie en mondziekten en later de oogarts in. De later aangeklaagde kinderarts werd daarna in consult gevraagd ‘ter uitsluiting van FD elders in het lichaam’. Deze kinderarts schakelde weer een dermatoloog in.

U voelt hem waarschijnlijk al aankomen: totale verwarring bij ouders en kind – maar ook bij de artsen – over de vraag wie nou de hoofdbehandelaar of coördinator was. De kinderarts beschouwde zich slechts als consulent, maar droeg bij aan de verwarring door de patiënt na een jaar voor controle terug te willen zien. De kaakchirurg zou hoofdbehandelaar zijn, maar had het gespecialiseerd orbitateam elders ingeschakeld.

De kinderarts krijgt uiteindelijk een waarschuwing omdat hij de regie na het laatste consult niet concreet heeft overgedragen. Maar de vraag blijft hoe verantwoordelijk zijn collega’s waren in dit multidisciplinaire geheel. Mogen wij dit ‘chaos’ noemen? Eens temeer blijkt dat de Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling van de KNMG uit 2010 (zie ook www.medischcontact.nl/MCtv) niet voor niets is gemaakt. Volgens deze leidraad had ook de kaakchirurg de regie expliciet moeten overdragen. De waarschuwing geldt dus eigenlijk ook voor de andere behandelaars. Zelfs als je primair als consulent wordt ingeschakeld, kun je je niet onttrekken aan je verantwoordelijkheid om jegens de patiënt helderheid te verschaffen over de vraag wie de regie van de behandeling heeft.

B.V.M. Crul, arts

Mr. D.Y.A. van Meersbergen, jurist KNMG

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 3 februari 2011

(ingekort door redactie MC)

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.232 van A, kinderarts, wonende
te B, werkzaam te C, appellant, verweerder in eerste aanleg (…), tegen D, wonende te E, verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure
D, hierna te noemen klager, heeft op 9 april 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage tegen kinderarts A, hierna te noemen de kinderarts, een klacht ingediend. (…) heeft dat college de klacht deels gegrond bevonden en de kinderarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. (…)

4. Beoordeling van het hoger beroep

(…)

Beoordeling

4.3 (…) De klachten van de ouders van F houden in dat de kinderarts hen niet tijdens de verrichte consulten en telefonische gesprekken heeft gezegd dat de fibreuze dysplasie (verder: FD) niet alleen bij de kaken maar ook bij de ogen zat, dat hij bij het onderzoek door de vijf betrokken specialisten geen regie heeft gevoerd, dat hij de ouders in het ongewisse heeft gelaten over wie waarvoor verantwoordelijk was en dat hij F niet heeft verwezen naar een academisch ziekenhuis.

4.4 Bij de beoordeling van deze klachten kan van het volgende worden uitgegaan. F kreeg in het najaar van 2006 een zwelling in zijn linkerkaak. Hij werd door de tandarts doorverwezen naar de kaakchirurg in het G (verder: het ziekenhuis).

In opdracht van de kaakchirurg is een CT-scan van het hoofd gemaakt. Tevens is een biopsie verricht. Uit deze onderzoeken bleek dat er bij F sprake was van FD met haarden in de linkerkaak en bij de ogen. De kaakchirurg heeft verder telefonisch contact gehad met H, hoogleraar pathologie en mondziekten aan de I. H heeft F op 15 december 2006 op zijn spreekuur gezien. In zijn brief van 19 december 2006 aan de kaakchirurg, van welke brief kopie is gezonden aan de kinderarts, bericht H onder meer dat het goed lijkt om ook de oogarts in consult te roepen aangezien F de laatste tijd ook last heeft van zijn linkeroog. Verder geeft H als zijn mening dat het wellicht goed zou zijn om, wanneer alle ingezette onderzoeken zijn afgerond, de patiënt nog eens gezamenlijk te bespreken. Hij sluit zijn brief af met de opmerking dat hij nu geen vervolgafspraak heeft gemaakt.

Dan benadert de kaakchirurg de kinderarts die in hetzelfde ziekenhuis werkzaam is. De betrokken ‘Afdruk uit digitaal dossier’ vermeldt onder meer ‘aanvraag aan: A’, ‘patiënt(e) is opgenomen/wordt behandeld wegens (met de hand ingevuld:) fibreuze dysplasie’ en achter ‘vraagstelling aan de consulent’ (met de hand ingevuld:) ‘uitsluiten fibr. dysplasie rest lichaam’. De kinderarts heeft F op 7 december 2006 op zijn spreekuur gezien. Op aanvraag van de kinderarts wordt een botscan van het lichaam gemaakt en wordt een onderzoek naar de skeletleeftijd uitgevoerd. Verder worden een dermatologisch onderzoek en endocrinologische bloedonderzoeken uitgevoerd. De kinderarts heeft op 15 januari 2007 een tweede consult verricht bij F en de ouders in kennis gesteld van de toen beschikbare uitslagen van genoemde onderzoeken.

4.5 Ten aanzien van dit gesprek wordt het volgende overwogen.

Het gesprek werd gevoerd op een moment dat (op enkele bloedonderzoeken na) alle uitslagen van de onderzoeken bij de kinderarts bekend waren. De ouders mochten verwachten dat de kinderarts nu met hen volledig zou bespreken wat de bevindingen waren en wat er verder zou gebeuren. De ouders stellen dat de kinderarts over de CT-scan uitsluitend heeft vermeld dat daarop FD in de linkerkaak was te zien. Dat hij ook haarden bij de ogen heeft genoemd, betwisten zij. Uit de antwoorden op gerichte vragen van het Centraal Tuchtcollege is gebleken dat de kinderarts er tijdens dit gesprek vanuit is gegaan dat de ouders wisten wat de uitslag van de CT-scan van het hoofd was. Of dit inderdaad zo was, heeft hij niet geverifieerd. Ook bij het mededelen van de uitslag van de botscan heeft de kinderarts verzuimd aan te geven dat meerdere haarden in de aangezichtsschedel, conform de CT-scan, aangetroffen waren. Onder andere betroffen dit haarden bij de oogkassen. Dat er elders in het lichaam geen andere haarden aangetroffen werden, werd de ouders door de kinderarts medegedeeld. De ouders kregen pas de kennis van de volledige uitslag van de CT-scan toen zij zelf thuis het radiologisch verslag lazen op de cd-rom die zij kort voor 23 februari 2007 op de polikliniek oogheelkunde hadden opgehaald. Daarmee is de kinderarts tekortgeschoten.

4.6 De kinderarts voert van zijn kant aan dat hij slechts door de kaakchirurg was benaderd voor een onderzoek naar FD in de rest van het lichaam, dat hij dat onderzoek heeft laten uitvoeren en de uitslagen heeft verzameld en dat de kaakchirurg met deze verzamelde gegevens verder zou gaan. Hij heeft de ouders dan ook
ingelicht over de uitslagen van het onderzoek naar de rest van het lichaam en hen laten weten dat daar geen afwijkingen zijn gevonden. Hij heeft hen terugverwezen naar de kaakchirurg.

Bij deze beslissing speelde mee dat behandeling van botafwijkingen beter in een academisch ziekenhuis kan geschieden. Bovendien wist hij dat er op academisch niveau al over deze casus werd gesproken; de kaakchirurg had immers H al ingeschakeld. Vanwege mogelijke hormonale veranderingen op termijn heeft hij de ouders geadviseerd over een jaar bij hem terug te komen.

Dit onderdeel van de diagnostiek van FD kon hij zelf als kinderarts met aandachtsgebied endocrinologie uitvoeren.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover als volgt. Vastgesteld kan worden dat de aanvullende kindergeneeskundige diagnostiek volledig en goed is uitgevoerd. De kinderarts stelt zich terecht op het standpunt dat de FD (afgezien van het hormonale aspect) het beste in een academisch ziekenhuis behandeld kon worden. Het wekt dan bevreemding dat hij dit niet op 15 december 2006 (duidelijk) met de ouders heeft besproken.

Op grond van het verhandelde in hoger beroep kan het Centraal Tuchtcollege niet tot het oordeel komen dat de ouders tijdens het gesprek niet hebben mogen aannemen dat de begeleiding en behandeling van F in handen van de kinderarts lag. Zo blijkt uit het antwoord van de kinderarts op vragen niet dat hij de ouders duidelijk heeft gemaakt dat het terugzien voor een controle na een jaar slechts betrekking had op mogelijke hormonale veranderingen en F voor het overige door de kaakchirurg of in een academisch ziekenhuis zou worden behandeld. Wat de door de kinderarts gestelde verwijzing naar de kaakchirurg (voor verdere behandeling in een academisch ziekenhuis) betreft is niet gebleken dat de kinderarts dit ook zo met de kaakchirurg heeft afgesproken.

Uit antwoorden op vragen over het onderhoud met de kaakchirurg kan niet worden afgeleid dat hij deze afspraak met de kaakchirurg heeft gemaakt, althans dat het voor de kaakchirurg duidelijk had moeten zijn dat hij deze verwijzing wenste. Van de bevindingen van het door de kaakchirurg aan de kinderarts gevraagde consult heeft de kinderarts pas na meer dan zes maanden na het consult verslag gedaan. Het ontbreken van een schriftelijke terugrapportage en advies over de verdere aanpak heeft bij zowel behandelaars als ouders tot veel onduidelijkheid geleid. Het was de verantwoordelijkheid van de kinderarts een duidelijk verslag van zijn bevindingen aan de consultvrager te zenden, inclusief een duidelijk verslag van de afspraken die hij met (de ouders van) F heeft gemaakt. Het was verder aan de kinderarts, na afstemming met de kaakchirurg, zich ervan te vergewissen dat de begeleiding en behandeling van F ook werkelijk werd overgenomen door een academisch ziekenhuis. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de ziekte FD met deze lokalisaties behandeld dient te worden door een multidisciplinair team in een academisch ziekenhuis, hetgeen ook door de kinderarts zelf onderschreven wordt.

4.8 Aldus heeft de kinderarts een situatie laten ontstaan waarin de ouders over de regie van de behandeling van F een fundamenteel ander beeld hadden dan de kinderarts en erop vertrouwden dat F alle aandacht van de kinderarts zou krijgen, terwijl de kinderarts zelf ervan uitging dat (afgezien van de jaarlijkse endocrinologische diagnostiek door hem) andere artsen in het academisch ziekenhuis zich over F zouden ontfermen. Heeft de kinderarts binnen korte termijn de aanvullende kindergeneeskundige diagnostiek correct uitgevoerd, zo is hij in de afhandeling en informatieoverdracht van deze casus naar collegae behandelaren tekortgeschoten. Door de kinderarts werd de feitelijke regie van de casus na het laatste consult op 15 januari 2007 en het laatste telefonisch contact op 1 februari 2007 niet concreet overgedragen, ondanks het feit dat de kaakchirurg de controles al beëindigd had. Pas na het consult door de oogarts op 14 februari 2007 werd het behandelaarschap concreet door het K-team in het J ingevuld.

Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep wordt verworpen.

4.9 (…) Ook het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

- verwerpt het beroep;

(…)

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. W.P.C.M. Bruinsma, leden-juristen, en prof. dr. P.J.J. Sauer en G. Brinkhorst, leden-beroepsgenoten, en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2011, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

<b>Integrale tekst van deze uitspraak</b>

Meer tuchtzaken

<b>PDF van dit artikel</b>
KNMG
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.