Laatste nieuws
7 minuten leestijd

Baseer je niet op hearsay

Plaats een reactie

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE  

Beslissing d.d. 19 november 2009 naar aanleiding van de op 28 april 2008 ingekomen klacht
van  

A, wonende te B,

gemachtigde mr. C.W. Langereis, advocaat te Zevenaar,  k l a a g s t e r  

-tegen-  

C, gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te D, gemachtigde mr. A.L. Heinen, advocaat te Arnhem,  

v e r w e e r s t e r

 

 

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend met producties. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend met producties. Klaagster heeft gerepliceerd, nog aangevuld met een productie, en ten slotte heeft verweerster gedupliceerd. Beide partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.


De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2009. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, verweerster is verschenen vergezeld van haar gemachtigde. Klaagster heeft voorafgaand aan de zitting nog een stuk in het geding gebracht, verweersters gemachtigde heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.  

2. DE FEITEN 

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.  

Sinds in 1995 de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-man is uitgesproken hebben zij onenigheid over de verblijfplaats en omgangsregeling van de kinderen. In deze zaak gaat het om E, geboren op 24 augustus 1991. De vader werd belast met het eenhoofdig gezag over E. Er gold een ondertoezichtstelling (OTS) voor E van 1997 tot 2001. In 2006 is E van vader weggelopen naar moeder en is er opnieuw contact gelegd met Bureau Jeugdzorg F. Op 13 december 2006 is na een raadsonderzoek (rapport van 30 oktober 2006) opnieuw een OTS uitgesproken.  

Verweerster is betrokken geweest bij het indicatiebesluit dat is genomen in het kader van de uithuisplaatsing van E. Vervolgens is aan verweerster gevraagd te rapporteren omtrent het perspectief van E ten aanzien van verblijf en scholing in verband met de plaatsing binnen een voorziening. Zij heeft in dit verband psychologisch onderzoek gedaan naar het cognitieve functioneren van E en zijdelings zijn sociaal/emotioneel welbevinden beoordeeld.  

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 12 april 2007, het rapport is uitgebracht op 15 mei 2007. Op de eerste pagina daarvan staat onder meer: “Advies met ouder(s) besproken: Mw. (naam verweerster)”. Onder het kopje “Diagnostisch beeld na dossier onderzoek” noteert verweerster onder meer: “Bij de moeder is sprake van persoonlijkheidsproblemen waarvoor moeder hulp krijgt vanuit de GGZ. Moeder beroept zich op haar privacy, er is geen duidelijkheid over haar diagnose en/of behandeling.” en verderop “DSM IV (…) AS IV (…) psychische problemen bij ouder (V61.9)”. De conclusie luidt onder het kopje “Huidig functioneren” voorzover van belang: “E is chronisch belast met de
persoonlijkheidsproblemen en de ex-partner problemen van zijn beide ouders.”

3. DE KLACHT 

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat:

a. er met betrekking tot haarzelf in de rapportage een niet objectieve, ongefundeerde en bovendien onjuiste conclusie is getrokken namelijk dat zij persoonlijkheidsproblemen zou hebben. Er is niet met haar gesproken, zij heeft geen beroep op de privacy gedaan en er is slechts sprake van hulp bij het opvoeden van de kinderen. Haar reputatie is mede als gevolg van de door verweerster genoteerde bevindingen ernstig geschaad. Hierdoor is haar zelfs door de rechtbank het informatierecht ontnomen;

b. de diagnose bij E dat er sprake zou zijn van een jongen met een gedragsstoornis NAO met een beginnende persoonlijkheidsstoornis helemaal niet juist blijkt te zijn. Er is juist sprake van een kind met een aan het autistisch spectrum grenzende stoornis.  

4. HET VERWEER  

Verweerster voert zakelijk weergegeven het volgende aan.

Haar onderzoek voldoet aan de professionele standaard. Haar conclusies worden gedragen door haar bevindingen.

Zij licht dit als volgt toe. Enerzijds was het doel van het onderzoek beperkt tot een indicatiestelling voor vervolghulp waarbij contact met de ouders niet noodzakelijk hoeft te zijn. Anderzijds heeft zij veelvuldig contact gehad met de gezinsvoogd om zich een beeld te vormen van de factoren die van invloed zijn op de (AS IV) problematiek van E.

Daarbij heeft zij geen diagnose gesteld ten aanzien van klaagster. In het kader van de gezinsproblematiek is het persoonlijk en opvoedkundig functioneren van klaagster aan de orde gekomen alsmede haar mededeling aan de gezinsvoogd dat zij zelf hulp ontving van het GGnet. Verweerster heeft naar aanleiding hiervan volstaan met een neutrale vermelding van deze informatie. Belangrijk voor E was dat “zijn ontwikkeling en zijn beperkingen los van de visie en de strijd van ouders in beeld gebracht wordt en dat hij vanuit dat beeld passende behandeling krijgt.” Ook de Raad voor de Kinderbescherming komt tot die afweging.

Zij heeft ook bij de totstandkoming van haar diagnose zorgvuldig gehandeld. De gedragsstoornis NAO is door verweerster terecht genoemd op AS I omdat deze het best de gedragsklachten van E weergaf. Aan de classificatie is toegevoegd “sluit uit pervasieve ontwikkelingsstoornis”. Dit betekent dat verweerster een nader onderzoek naar een pervasieve ontwikkelingsstoornis (waarvan een autistische (spectrum)stoornis er één is) geïndiceerd vond. Het door klaagster overgelegde psychiatrische rapport bevestigt derhalve de door verweerster opgenomen classificatie.  

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE  

De ontvankelijkheid van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 3.b

5.1

Anders dan bij klachtonderdeel 3.a, dat ziet op onderdelen van het rapport die betrekking hebben op verweerster zelf, ziet klachtonderdeel 3.b op onderzoeksbevindingen met betrekking tot de minderjarige E. Hij was op het moment van het onderzoek en de rapportage 15 jaar en op het moment van de klacht 16 jaar oud. Klaagster was en is echter niet met het gezag over E belast. Derhalve behoefde het onderzoek van verweerster ook niet haar instemming. Het zou met het wettelijk systeem in strijd komen als vervolgens aan een dergelijke, niet met het gezag belaste, ouder wel klachtrecht zou worden toegekend. De conclusie moet dus zijn dat klaagster met betrekking tot klachtonderdeel 3.b niet als
rechtstreeks belanghebbende is aan te merken en dus in dat klachtonderdeel niet ontvankelijk
is.  

Ten aanzien van klachtonderdeel 3.a

 5.2

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.  

5.3

De term “persoonlijkheidsproblemen” suggereert -anders dan verweerster heeft aangevoerd- wel de aanwezigheid van een psychiatrische aandoening en een dergelijke term mag dus slechts worden gebruikt als deze deugdelijk is onderbouwd. Verweerster heeft in deze procedure uiteengezet dat zij de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblemen heeft opgemaakt uit mondelinge informatie van de gezinsvoogd. Hier plaatst het college de volgende kanttekeningen bij.  

Ten eerste is, door het ontbreken van een heldere onderzoeksopzet, in het rapport niet duidelijk welke informatie afkomstig is uit (specifiek genoemde) dossierstukken, welke informatie afkomstig is van (specifiek genoemde) gesprekspartners en welke informatie uit het eigen onderzoek. Weliswaar staat de gewraakte term onder “dossieronderzoek” maar verweerster heeft er niet bij vermeld dat die informatie afkomstig is uit gesprekken met de gezinsvoogd. Daar komt bij dat niet alleen onder het kopje dossieronderzoek, maar ook bij de DSM IV-diagnose van E is vermeld “psychische problemen bij ouder” hetgeen de lezer -zeker in de context van eerder genoemde uitlating- geheel of gedeeltelijk zal betrekken op de moeder. En ook op pagina 7 heeft verweerster nog vermeld “persoonlijkheidsproblemen (…) van zijn beide ouders”.  

Ten tweede is ter zitting aan het college gebleken dat de genoemde terminologie een interpretatie van verweerster vormt van de aan haar door de gezinsvoogd gedane mededelingen. Het past echter bij een dossierweergave of weergave van informatie van derden niet om hier een eigen interpretatie aan te geven. 

Aan verweerster is ten aanzien van het voorgaande in tuchtrechtelijke zin een verwijt te maken. Hieraan kan niet afdoen dat het in de bedoeling lag het rapport nog met klaagster te bespreken, wat overigens niet is gebeurd ondanks de daartoe strekkende suggestie in het rapport. Verweerster dient immers te voorkomen dat onjuiste gegevens in haar rapport terechtkomen en mag het niet van een ouder laten afhangen of dergelijke onjuistheden al dan niet worden gecorrigeerd.  

5.4

De mededeling in het rapport, dat klaagster voor de genoemde problemen hulp krijgt vanuit de GZZ, is in het licht van hetgeen de gemachtigde van klaagster daarover ter zitting naar voren heeft gebracht mogelijk onjuist. Gelet echter op de terminologie “behandelaar van moeder bij GGNet” in het Raadsrapport, is hier hooguit sprake van een misverstand - hetgeen niet een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Tot slot acht het college aannemelijk dat verweerster wel van de gezinsvoogd heeft vernomen dat klaagster zich beriep op haar privacy en stuit de vermelding met die strekking in het rapport niet op enig bezwaar.  

5.5

Het college acht klachtonderdeel 3.a gegrond zoals hierboven is uiteengezet. Ook al is de rapportage geschreven in het kader van de OTS, toch moest verweerster -zeker nu zij is verbonden aan Bureau Jeugdzorg- erop bedacht zijn dat dergelijke rapportages kunnen worden ge- of misbruikt in procedures tussen de ouders over de kinderen. Los van haar professionele zorgvuldigheid, had ook die wetenschap haar zorgvuldiger moeten doen zijn. Aan de andere kant heeft het college wel de indruk gekregen dat verweerster lering zal trekken uit de procedure en deze beslissing. Alles overziend is een waarschuwing passend.  

6. DE BESLISSING 
 

Het College waarschuwt verweerster!

 

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. dr. J.C.J. Dute, lid-jurist, en
dr. Th.A.M. Deenen, L.P.T Raijmakers en J.M. Breuring, leden-
gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris,
en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

  • Meer tuchtzaken

<b>PDF van deze uitspraak</b>
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.