Laatste nieuws
Julia Franken
3 minuten leestijd

Oefenvrouw

1 reactie

Terwijl ik bij kindergeneeskunde nog regelmatig een man tegen het lijf liep, is dat bij gynaecologie zeldzamer. Niet alleen zijn opeens alle patiënten vrouw, de aios ook. Mannelijke gynaecologen zijn er wel – hoewel het me een raadsel is hoe dat kan met louter vrouwelijke aios.

Op de eerste dag mogen we oefenen. Tijdens een ongemakkelijke kop koffie maken we in kleine groepjes kennis met de vrijwilligers, twee hippieachtige vrouwen van middelbare leeftijd. We bespreken onze onzekerheden (die ik voor deze ochtend nog niet had), nemen alles door wat in de verte met een vrouw te maken heeft en – eindelijk nuttig – leren de technische details van het lichamelijk onderzoek. Hier ben ik blij een vrouw te zijn. De enige mannelijke coassistent in ons groepje oogt duidelijk nog minder op zijn gemak dan wij.

Als ik aan de beurt ben, blijkt mijn oefenvrouw een onvindbare portio te hebben. Aan alle kanten stulpt vaginawand mijn speculum binnen en ik zie niets meer. Ik voel me onhandig, maar gelukkig krijgt de andere vrijwilliger de portio ook met geen mogelijkheid in beeld. Ik ben licht verontwaardigd. Vier uur geneuzel om het daarna eindelijk te mogen leren, en dan krijg ik een oefenvrouw zonder portio.

Het contrast met de werkelijkheid kan bijna niet groter. Niks eindeloze uitleg vooraf en niet één
gynaecoloog die eerst het speculum tegen het been duwt ‘om de vrouw alvast te laten voelen’. Hup, onderzoeken, en binnen twee minuten is het klaar. Gelukkig maar.

Bij gynaecologie beperkt de rol van de man zich tot vrouwondersteunend. Niet zelden vergeet meneer dit even en moet hij naar het hoofdeinde worden gedirigeerd omdat hij nieuwsgierig koekeloert tussen de over de beensteunen gedrapeerde benen van zijn vrouw. Maar pas bij een bevalling wordt de rol van de man echt interessant.

Mijn eerste bevalling was een lichte schok. Het hele tafereel vond ik nogal merkwaardig en het leek me beter een veilige afstand te bewaren. Het puffen, het poepen, het inknippen – hoe kan het dat sommige mensen dit vrijwillig vier keer doen? Plotseling twijfelde ik aan mijn bij kindergeneeskunde opgekomen wens van een neonaat met veel drukknoopjes.

Maar na rectaal toucheren, hechten, oude mannen onderzoeken en ongewone vragen stellen blijkt ook dit gewoon een kwestie van wennen. Een week later poseer ik voor een foto, buiten adem van het meepuffen en van top tot teen onder het meconiumhoudend vruchtwater, met in mijn hand een bloederige homp placenta. En dat is precies het leuke van verloskunde: nuttig kunnen zijn op een moment dat zo belangrijk is dat mensen er zelfs een foto van willen.

Die arme mannen kunnen niet wennen. Die moeten meteen bij de eerste bevalling floreren, kunnen niet de eerste drie keer vanuit een hoekje angstig toekijken. Het verschil tussen echtgenoten is verontrustend. De meeste mannen zijn geweldig: natte washandjes, altijd een hand vast, aanmoedigen (maar niet té hard roepen – daarvoor zijn wij) en zeggen dat ze fantastisch is.

Maar sommige zijn miserabel. Zo’n exemplaar blijft twee meter bij zijn vrouw vandaan staan – of hij blijft zitten, nog erger – en heeft een soort walging over zich alsof hij kijkt naar een rood aangelopen, zwetend en poepend wezen in plaats van naar zijn eigen vrouw die zijn eigen kind op de wereld probeert te zetten.

Dit zijn de mannen die na afloop tijdens het hechten, met een nieuw mensje in hun armen, op het idee komen aan de arts vragen of er een steekje extra bij mag. Onvoorstelbaar, maar ze bestaan. De enige vraag die mij nog rest is: hoe kom je er van tevoren achter tot welke groep jouw man behoort?

Julia Franken is coassistent

Naar de rubriek In opleiding

download
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Bea Dorpema

    , UTRECHT

    Wekelijks lees ik uw tijdschrift bij mijn dochter en schoonzoon, beide arts. In het nummer van 25 februari werd ik onaangenaam getroffen door het stukje van de coassistent Julia Franken met de titel 'Oefenvrouw', niet alleen door de titel, maar ook d...oor de toon en de teneur van vooral het eerste deel van het stuk. Het deel over bevallingen laat ik hierbij buiten beschouwing, hoewel mij de humor ook daarvan grotendeels ontging.

    Mijn naam is Bea Dorpema, ik ben coördinator van de Docenten Gynaecologisch Onderzoek in het UMC te Utrecht, tevens als zodanig werkzaam in het AMC en de Verloskunde Academie te Amsterdam.
    Ik weet niet waar Mw. Franken de les van de DGO's heeft gevolgd, maar wel is duidelijk dat dit niet aan haar besteed is geweest.
    Niet alleen bevat haar artikeltje onwaarheden, de inhoud er van is bovendien tendentieus.

    Ik was temeer geschokt dat een blad als Medisch Contact een dergelijk stukje, blijkbaar zonder het te hebben gelezen, plaatst. Velen van uw redactie en lezers zullen het DGO-onderwijs ooit hebben gevolgd en dus weten dat, hoewel het hier waarschijnlijk een grappig bedoelde interpretatie betreft, het artikel als beneden peil te kwalificeren is.

    Waarom dat zo is, zet ik hieronder uiteen.
    Sinds meer dan 20 jaar worden deze lessen op alle universiteiten gegeven door daarvoor opgeleide, betaalde, zeer gemotiveerde docenten. In Utrecht zijn de docenten in dienst van het ziekenhuis, elders zijn ze veelal freelance werkzaam. DGO's wordt ook gevraagd voor lessen aan doktersassistenten en nascholing van huis- of SOA artsen en fysiotherapeuten. Er wordt veel aandacht besteed aan nascholing van DGO's en landelijk congressen voor de beroepsgroep.
    Iets meer dan 100 vrouwen van de eerste 'pil'generatie, die gewend zijn vaak onderzocht te worden en opgegroeid zijn in een ander tijdsgewricht dan het huidige zetten zich landelijk in voor deze over het algemeen als zeer nuttig ervaren vorm van onderwijs. Dat zij dit doen, is inderdaad gelukkig want dat voorkomt: 'hup, onderzoeken in twee minuten klaar, gelukkig maar'. Deze DGO's zijn totaal andere vrouwen dan die Mw. Franken meent te moeten aanduiden met 'hippieachtige vrijwilligers van middelbare leeftijd'.
    Met uitzondering van Maastricht, waar de lessen gegeven worden door een gynaecoloog met behulp van bezoldigde proef patiënten, worden de lessen zelfstandig gegeven door twee docenten die in sessies van drie uur drie coasstenten voorbereiden op het uitvoeren van het VT en speculumonderzoek. In Utrecht en Amsterdam wordt het eerste uur besteed aan kennismaking, een rustige, prettige sfeer creëren en bespreken van dit door de meeste patiënten als belastend ervaren onderzoek. Was dit laatste niet het geval, dan zouden de co's het ook gewoon op elkaar kunnen leren, zoals het geval is met vele andere onderzoeken. Om de belasting voor de patiënten zo klein mogelijk te maken, wordt het onderzoek op de vrouwvriendelijke manier aangeleerd. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de ontspanning van de patiënte (en de arts), waarbij o.a. de temperatuur van het speculum gecontroleerd wordt op de pols van de arts en het been van de patiënte.

    Het belangrijkste van de hele sessie is dat coasstenten zich bewust zijn of worden van complicerende factoren in verband met dit onderzoek bij zowel de patiënt als de onderzoeker. Factoren zoals onzekerheden en (voor-)oordelen rond seksualiteit (misbruik, SOA's), lichaamsbeeld (schaamte, verkeerde informatie) voorplanting, religie, privacy, professionaliteit etc. Hiervoor is ongeveer 40 minuten ingeruimd en dus is er geen sprake van '4 uur geneuzel over alles wat in de verte met een vrouw te maken heeft'. Omdat alle drie coassistenten het hele onderzoek in een rustige sfeer mogen uitvoeren, wordt daar 20 a 25 minuten per co voor uitgetrokken. In die tijd wordt de buikinspectie, inspectie van de buitenste genitaliën, vt en speculum onderzoek uitgevoerd en wordt er feedback gegeven door de docente op de onderzoeksbank. Zij zien het onderzoek drie keer en voeren het een keer uit. Zij zien twee verschillende, gezonde vrouwen. De handelingen van de co worden gecontroleerd door de docente naast de onderzoeksbank. Zo leren de co's wat ze wel en vooral niet moeten doen. Aan het eind van de bijeenkomst wordt nog kort geëvalueerd. In het AMC en de VAA komt er een korte schriftelijke beoordeling in het dossier van de co.

    Het uitvoeren van het onderzoek kan, ook na het drie keer zien en een keer doen ervan, niet perfect zijn. Dit moet nog worden geoefend in de praktijk. Het onderwijs zorgt er voor dat patiënten, op wie coassistenten verder oefenen, niet onnodig te lijden hebben onder onwetendheid en onervarenheid van de artsen in opleiding. Doordat de baarmoeder een beweeglijk orgaan is, wordt deze niet altijd gevonden. Dat zal ook in de praktijk wel eens voorkomen, maar dan zijn er nog andere diagnosemiddelen. In het onderwijs gaat het daar niet om. In Utrecht is het een soort ijkpunt in de studie, dat bij een onvoldoende beoordeling gevolgen kan hebben voor de hele opleiding van de coassistent. Hoe gaat een arts om met een patiënte in een zeer kwetsbare situatie. Is zij zich bewust van bovenstaande factoren. Belast zij de patiënte niet meer dan nodig. Is zij een empathische, vrouwvriendelijke onderzoeker, i.e. een goede arts. Ik spreek bewust van 'zij' . Mw Franken is blijkbaar tussen de mazen van het net door geglipt. Uit haar stukje blijkt dat zij geen waarde hecht aan deze criteria, waardoor ernstig kan worden getwijfeld aan haar beroepshouding.

    Hoe dan ook heeft zij een wellicht leuk bedoeld, maar vooral misleidend en voor het imago van artsen schadelijk artikeltje in uw blad geschreven.

    Bea Dorpema
    Coördinator DGO UMC Utrecht

 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.