Laatste nieuws
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 16 - Eigen rechter spelen

Plaats een reactie

interne tuchtrechtspraak Knmg

In deze rubriek nu eens niet een uitspraak volgens het wettelijk geregelde tuchtrecht, maar een volgens de interne tuchtrechtspraak van de KNMG. Al sinds 1903 kent de KNMG dit verenigingstuchtrecht. Alleen artsen die zijn aangesloten bij de federatie KNMG zijn hieraan onderworpen. Onderstaande zaak is een van de laatste die heeft gespeeld onder het ‘oude’ regiem van deze verenigingsrechtspraak. In december 2001 heeft de Algemene Vergadering van de KNMG een nieuw reglement vastgesteld, waarmee de huidige Raden (van Eerste Aanleg en van Beroep) worden vervangen door één onafhankelijke ‘Raad voor de tuchtrechtspraak KNMG’. De Raad bestaat uit vijf leden: een jurist als voorzitter en vier geneeskundigen.


In onderstaande casus draait het om de klacht van een huisartsenechtpaar tegen een lid van hun huisartsengroep vanwege oncollegiaal gedrag. Hun collega had achter hun rug om, maar ook achter de rug van de andere leden van de hagro om, de Inspecteur voor de Gezondheidszorg ingeschakeld vanwege vermeend disfunctioneren van een lid van het huisartsenpaar. ‘Uit bezorgdheid en vanwege zijn ziekte’, vertelde hij ter zitting. Zijn melding had een officieel onderzoek van de inspectie tot gevolg. Iets dat onder de gegeven omstandigheden toch bedreigend moet zijn overgekomen. Het onderzoek leverde echter geen enkel bewijs op voor disfunctioneren of fouten in de praktijk van het echtpaar. De aangeklaagde ‘klikkende’ huisarts had als niet-behandelend arts ook al een diagnose paraat: ‘manische depressiviteit met stemmingsstoornissen’.


De persoonlijke kruistocht van de aangeklaagde huisarts, die nota bene voorzitter was van de hagro, leek slechts als doel te hebben zijn collega de hagro uit te werken.


De Raad veroordeelde de huisarts in kwestie vanwege zijn eigenmachtig optreden en voor het feit dat hij niet eerst ‘zijn probleem’ met het huisartsenechtpaar had besproken alvorens naar de inspectie te stappen en daarbij meer betamelijke procedures had gevolgd. Procedures waarin een stapsgewijze opbouw zit.


Het bevreemdt ons dat de inspectie de haar consulterende huisarts daar niet op heeft gewezen en er direct zo bovenop is gedoken. Het zou ons niet verbazen als de motivatie van het echtpaar om met deze hagro verder te gaan tot een minimum is gedaald. Toch jammer, want zo veel huisartsen hebben we nou ook weer niet.


B.V.M. Crul, huisarts


mr. W.P. Rijksen

Uitspraak van de Raad voor de Behandeling van Tuchtzaken in Eerste Aanleg van de KNMG d.d. 12 september 2001
De Raad voor de Behandeling van Tuchtzaken in Eerste Aanleg van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunst doet de navolgende uitspraak in de zaak van: A, huisarts, en B, huisarts, beiden wonende te Z, klagers, gemachtigde: mr. C, advocaat te Y, tegen: D, huisarts, wonende te X, verweerder.

1. De klacht


1.1. Bij brief van 17 februari 2001 hebben klagers een klacht voorzien van zestien bijlagen ingediend tegen verweerder.


Zakelijk weergegeven houdt de klacht in dat verweerder gedragsregel III.1 heeft overtreden en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan oncollegiaal optreden, door klager sub 1 aan te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg wegens vermeend disfunctioneren zonder zijn kritiek vooraf naar behoren met klagers te bespreken.

2. Het verweer
2.1. Verweerder stelt dat er met klagers is gesproken over de zorgelijke gezondheid van klager sub 1, niet in het kader van een eventuele melding aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg, maar wel in het kader van het functioneren als huisarts. Dat er geen overleg heeft plaatsgevonden kort voorafgaande aan de melding aan de inspectie, komt volgens verweerder doordat het eigenzinnig karakter van klager sub 1 en diens in conflictsituaties tot het uiterste vasthouden aan zijn eigen mening, een barrière hebben gevormd om opnieuw met klagers te overleggen.

3. Gevolgde procedure


3.1. Na ontvangst van de klacht is verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift, gedateerd 1 april 2001, is op 2 april 2001 bij de Raad in Eerste Aanleg binnengekomen.

3.2. Daarop hebben klagers gerepliceerd bij schriftuur van 15 april 2001, welk schrijven op 18 april 2001 door de Raad in Eerste Aanleg is ontvangen.

3.3. Verweerder heeft bij schrijven van 18 mei 2001, ontvangen door de Raad in Eerste Aanleg op 22 mei 2001, een dupliek ingediend.

3.4. Het Bureau van de Raad in Eerste Aanleg heeft vervolgens een kamer voor de behandeling van de zaak samengesteld en partijen bij brief van 20 juni 2001 opgeroepen voor een mondelinge behandeling. Daarbij werd verweerder gevraagd notulen van hagrobijeenkomsten waarvan melding werd gemaakt in zijn dupliek voor de mondelinge behandeling aan het Bureau toe te zenden.

3.5. Bij brief van 25 juni 2001, ontvangen door de Raad in Eerste Aanleg op 27
juni 2001, heeft verweerder laten weten niet te beschikken over dergelijke notulen.

3.6. Bij brief van 14 juli 2001 hebben
klagers bijlagen 17 t/m  21.07 in het geding gebracht.

3.7. Bij faxbrief van 17 juli 2001 hebben klagers bijlagen 22 en 23 in het geding gebracht.

3.8. De klacht is op 2 augustus 2001 mondeling behandeld in het gebouw der KNMG aan de Lomanlaan 103 te Utrecht, alwaar verschenen verweerder en klagers met hun raadsman, mr. C. Van het besprokene ter zitting is door de plv. adjunct-secretaris proces-verbaal opgemaakt.

4. Vaststelling van de feiten
4.1. Op grond van voormelde stukken en het verhandelde ter zitting van 2 augustus 2001 gaat de Raad in Eerste Aanleg van het volgende uit:

4.2. Klagers (een echtpaar) voeren samen een huisartsenpraktijk. Zij maken deel uit van een hagro waarvan verweerder eveneens deel uitmaakt en voorzitter is.

4.3. In maart 1997 is klager sub 1 getroffen door ziekte. Hij is daarvan nog niet hersteld. Hun praktijk voeren klagers met behulp van waarnemers.

4.4. Verweerder heeft zich in de loop der tijd steeds meer zorgen gemaakt over het welzijn van klager sub 1 en diens functioneren als huisarts binnen de hagro. Dit vanwege door verweerder geobserveerde doch niet door eigen onderzoek vastgestelde medische gebreken.

4.5. Dat er formele of informele gesprekken tussen partijen zijn gevoerd over die zorgen van verweerder met betrekking tot de gezondheid van klager sub 1 in het kader van zijn functioneren als huisarts, is niet komen vast te staan.


4.6. Eind 1999 kwam verweerder in gewetensnood met betrekking tot zijn zorgen over het functioneren van klager sub 1. Hij voerde informeel overleg met de hagro-leden, die zich niet in gelijke mate bezorgd toonden.


Op 12 januari 2000 is de kwestie expliciet in een hagro-bijeenkomst aan de orde gesteld, waarbij één van de leden aanbood met klagers de onduidelijkheid van de positie van klager sub 1 en diens ziekte te bespreken. Verweerder sloeg dat aanbod af, omdat hij de kwestie zelf met klagers zou bespreken, welk gesprek uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Tijdens die hagro-bijeenkomst is een eventueel bezoek aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ter sprake gekomen.

4.7. Op 17 februari 2000 heeft verweerder zonder medeweten van de hagro een gesprek gevoerd met de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, teneinde zijn opvattingen te laten toetsen en eventueel een maatregel uit te lokken. Verweerder stelde dat klager sub 1 niet meer in staat was zijn werk als huisarts naar behoren uit te voeren. Daarbij maakte hij onder andere melding van manische depressiviteit en stemmingsstoornissen bij klager sub 1.

4.8. Na afloop van het onderhoud met de inspecteur deed verweerder op dezelfde dag per brief aan klagers melding van zijn bezoek aan de inspectie. Daarbij gaf hij aan dat de melding een privé-initiatief van hem was geweest.

4.9. Er heeft geen duidelijk en gestructureerd, persoonlijk gesprek met klagers plaatsgevonden waarbij de zorgen van verweerder over het welzijn van klager sub 1 en diens (dis)functioneren alsmede verweerders voornemen om de Inspecteur voor de Gezondheidszorg te benaderen aan de orde zijn gesteld. Verweerder heeft van zo’n gesprek afgezien vanwege de inmiddels door hem ervaren verstoorde verhoudingen tussen partijen, het volgens verweerder gebrek aan ziekte-inzicht van klager sub 1, en het door verweerder ervaren eigenzinnige karakter van klager sub 1, factoren die een dergelijk gesprek naar zijn mening zinloos zouden maken.

4.10. Er waren geen klachten van patiënten over het functioneren van klagers bekend op het moment van de melding bij de inspectie.
Evenmin waren er fouten van klager sub 1 bekend, noch was gebleken van een ‘gevaarlijke’ praktijkvoering op het moment van de melding.

4.11. Op 5 oktober 2000 gaf de Inspecteur voor de Gezondheidszorg te kennen dat het onderzoek naar vermeend disfunctioneren van klager sub 1 tussentijds was beëindigd. Er waren door de inspecteur geen aanwijzingen gevonden dat de praktijkvoering van klager sub 1 als huisarts niet aan de professionele standaard voldeed. Er waren geen aanwijzingen voor een ernstige bedreiging van de gezondheidszorg en evenmin was het belang van een goede kwaliteit van de gezondheidszorg in het geding.

4.12. Op een voorstel van klagers in januari 2001 om de lucht tussen partijen te klaren is verweerder niet ingegaan, onder andere omdat hij van mening was dat klagers nog steeds het disfunctioneren van klager sub 1 niet zouden inzien.

4.13. Klagers voelen zich gegriefd door de handelwijze van verweerder.

5. Beoordeling


5.1. Vast staat dat verweerder voorafgaand aan het leggen van contact met de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn voornemen daartoe niet aan klagers heeft kenbaar gemaakt, noch met hen diepgaand en op duidelijke wijze over mogelijk disfunctioneren heeft gesproken en met hen daarover overleg heeft gevoerd. Daardoor was het voor klagers onmogelijk verweerders zorgen, kritiek en aantijgingen weg te nemen of te weerleggen. Daarmee heeft verweerder gedragsregel III.1 overtreden en oncollegiaal gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.

5.2. Verweerder heeft erkend dat hij op de hoogte was van het feit dat het benaderen van de inspectie mogelijk zou kunnen leiden tot het opleggen van een sanctie. Ook wist bij dat contact met de inspectie zou leiden tot een officieel onderzoek naar de gang van zaken in de praktijk van klagers en naar het functioneren van klager sub 1 in het bijzonder. De voorgenomen actie van verweerder zou aldus voor klagers zeer vergaande gevolgen kunnen hebben. Verweerder had derhalve niet anders mogen handelen dan vooraf het vermeende disfunctioneren en zijn voornemen om naar de inspectie te gaan op duidelijke wijze in een persoonlijk gesprek met klagers aan de orde te stellen. Verweerder had met hen een discussie moeten voeren over de ziekte van klager sub 1, diens toekomstverwachtingen en diens functioneren als huisarts in het licht van de zorgen die verweerder daarover had. De kennelijk tussen partijen verstoorde verhoudingen en de door verweerder als moeilijk ervaren persoonlijkheid van klager sub 1, die volgens verweerder dergelijk overleg bij voorbaat kansloos zouden maken, doen daar niet aan af. Klagers hebben de handelwijze van verweerder terecht als zeer grievend ervaren.

5.3. Had verweerder wél op duidelijke, structurele wijze tegenover klagers zijn zorgen over het functioneren van klager sub 1 geuit, en hadden klagers daarop op een wijze die verweerder niet aanstond gereageerd, dan nóg had verweerder evenmin direct de inspectie mogen benaderen, maar had hij na overleg met de overige leden van de hagro eerst een vertrouwensarts, de districtshuisartsenvereniging (DHV) of een collega moeten benaderen met het verzoek met klagers te praten.


Ook het feit dat verweerder, die nota bene voorzitter is van de hagro, zonder overleg met de overige leden van de hagro te werk is gegaan, acht de Raad in Eerste Aanleg laakbaar, evenals verweerders volharding in zijn mening over klagers, zelfs nadat de Inspecteur voor de Gezondheidszorg het onderzoek had afgesloten en geen aanwijzingen voor disfunctioneren had gevonden.


Daarnaast rekent de Raad in Eerste Aanleg verweerder ernstig aan dat hij zich jegens de inspectie zonder toestemming van klager sub 1 heeft bediend van een medische diagnose die niet op enig onderzoek was gestoeld (manische depressiviteit, stemmingsstoornissen).

5.4. Een en ander leidt de Raad in Eerste Aanleg tot het oordeel dat de navolgende maatregel aan verweerder moet worden opgelegd.


Voorts komt het de Raad in Eerste Aanleg redelijk voor dat verweerder vergoedt de kosten van rechtsbijstand van klagers voorzover gemaakt met betrekking tot de onderhavige klachtprocedure bij de Raad in Eerste Aanleg. De Raad in Eerste Aanleg acht geen termen aanwezig voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand gemaakt ten tijde van de gesprekken met de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, noch voor vergoeding van andere kosten.


Tot slot acht de Raad in Eerste Aanleg het algemeen belang ermee gediend dat deze beslissing in bredere kring bekend wordt. De Raad in Eerste Aanleg zal dan ook bepalen dat de beslissing op na te melden wijze wordt gepubliceerd.

6. Beslissing


De Raad in Eerste Aanleg verklaart de klacht gegrond,

legt aan verweerder op de maatregelvan berisping,

verwijst verweerder in de kosten van rechtsbijstand die door klagers ten aanzien van de klachtprocedure bij de Raad in Eerste Aanleg zijn gemaakt tot een maximum van f 2.000,- en bepaalt, onder voorbehoud van goedkeuring daarvan van de Raad van Beroep, dat deze beslissing met weglating van de namen en woonplaatsen van de daarin genoemde personen, alsmede van de andere gegevens welke omtrent die personen een aanwijzing bevatten, zal worden bekendgemaakt door aanbieding voor publicatie aan Medisch Contact.


Aldus gegeven te Utrecht op 12


september 2001 door de Raad voor de Behandeling van Tuchtzaken in Eerste Aanleg van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, samengesteld uit J.H. Eggens, voorzitter, C.J. van Groningen, secretaris, C.J.A. Nuver, M.B.M. Vermeulen en W.L. Bogtstra, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Solinge, advocaat te Utrecht, als plv. adjunct-secretaris. n

KNMG depressie
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.