Laatste nieuws
Ingrid Lutke Schipholt
6 minuten leestijd
ouderen

'Medische metaforen leveren tijdwinst op'

Uitbeners, helihelden en oplichters te boek

Plaats een reactie

Metaforen zijn een handig hulpmiddel bij de communicatie met patiënten. Ook Nederlandse dokters houden er een keur aan beeldspraken op na. Publiciste en ziekenhuisdirecteur Cathy van Beek maakte er een inventarisatie van.

Cathy van Beek heeft haar boek Medimetaforen, beeldspraak in de geneeskunde vooral geschreven voor medici en paramedici die een medisch probleem aan een patiënt willen uitleggen. Het boek bestaat uit twee delen: één met metaforen voor een ziekte en één met beeldspraken over de beroepsgroep van medici zelf. In het boek belicht Van Beek twee kanten van het medische bestaan: enerzijds de serieuze en anderzijds de ludieke als relativering van de zwaarte die het vak soms meebrengt.

De metaforen zijn voornamelijk afkomstig uit de artsenwereld zelf. Voor haar verzameling medische metaforen ging zij de te rade bij de media en wetenschappelijke verenigingen, en bij patiënten- en beroepsverenigingen. De ludieke metaforen laten zien hoe artsen over zichzelf denken en hoe ze hun collega’s van andere specialismen zien. Zo wordt de dermatoloog gezien als een arts die alles vergroot, ook problemen; een neurochirurg als een topoplichter en de KNO-arts als een koppensneller. De longarts kiest voor de ‘luchtige aanpak’ en de radiotherapeut is de eerste medisch specialist die de iso-normering gebruikt.

Brandnetel

Van Beek is zelf geen arts. Aan het begin van haar loopbaan werkte zij als verpleegkundige in het ziekenhuis. Daarna heeft zij zich via pedagogiek en onderwijskunde gespecialiseerd in bestuurskundige en veranderingskundige vraagstukken. Van Beek kwam op het idee van de metaforenverzameling nadat zij een aantal keren in haar hoedanigheid van directeur van de Nijmeegse Sint Maartenskliniek speeches voor vertrekkende specialisten had gehouden. ‘Tussen 1997 en 1998 zwaaide ik een radioloog, een orthopeed en een revalidatiearts uit. Ik bedacht me telkens waarom deze mensen voor dit specifieke vak hadden gekozen. Wat mij intrigeerde was waarin een radioloog zich onderscheidt van een orthopeed. Zo kwam ik op de specifieke kenmerken van verschillende specialisten; op het verschil tussen chirurgen en internisten, bijvoorbeeld. Mijn ervaring is dat je over het algemeen met de eersten, de snijders, sneller zaken kunt doen dan met mensen uit de beschouwende vakken, met wie het weer gemakkelijker is om visie te ontwikkelen.’

Van Beek kreeg aardigheid in de typeringen van dokters. Eenmaal enthousiast geraakt, ging ze ook metaforen verzamelen die dokters gebruiken in de communicatie met hun patiënten. ‘Je moet dat gebruik ook relativeren, want niet voor iedereen is een metafoor bruikbaar’, zegt Van Beek. ’Sommige mensen kunnen niet zo abstract denken. Zo was er een arts die aan een patiënt met metastasen uitlegde waarom er niet ijveriger gezocht werd naar de primaire tumor. De arts vertelde de patiënt dat het net is als een tuin waarin een brandnetel groeit. Als de brandnetel niet wordt verwijderd, staat binnen de kortste keren de hele tuin vol met deze planten. Het heeft dan geen zin naar de eerste brandnetel te zoeken. De patiënt reageerde op deze metafoor door te zeggen dat hij geen tuin had. Je moet dus voortdurend proberen aan te sluiten bij de belevingswereld van de patiënt. Ik kan me heel goed voorstellen dat dit niet altijd haalbaar is als je maar tien minuten per patiënt hebt. Uiteindelijk levert een metafoor op maat wel tijdwinst op, want patiënten die niet goed begrijpen waar het om gaat vragen op de lange duur veel meer aandacht.’

Slangetje

Bij kinderen speelt hun onervarenheid een rol, waardoor het gebruik van metaforen zelfs negatief kan uitpakken. Van Beek waarschuwt voor het gebruik van metaforen bij kinderen. Afhankelijk van het ontwikkelingsstadium en de culturele achtergrond van het kind kan een metafoor geschikt zijn of een angstige of verkeerde associatie oproepen.

Uit de literatuur, onder andere van psycholoog E.J. Hosli, maakte zij op dat jongere kinderen ziektes vooral toeschrijven aan hun eigen gedrag. Dit is de fase van het ‘magisch beleven’. Kinderen vanaf zeven jaar gebruiken het ‘besmettingsconcept’; vanaf hun tiende jaar kunnen kinderen vanuit de anatomie en fysiologie redeneren. Daarnaast verschilt de bron of fundering van kennis: bij jongere kinderen komt kennis voort uit directe waarneming; bij oudere kinderen meer uit redenering.

‘Een kind kan zeer angstig worden van de mededeling dat het een slangetje in de neus krijgt, omdat het kind kan denken dat het een beestje in zijn neus krijgt’, legt Van Beek uit. ‘Mijn aanbeveling is dan ook: gebruik deze metaforen gedoseerd en afgestemd op het ontwikkelingsstadium van de jeugdige patiëntjes. Welke metafoor je ook gebruikt, het is heel belangrijk te weten in welke cognitieve fase een kind zit, zodat je weet of het zin heeft om een metafoor te gebruiken.

Ik heb gemerkt dat er in de opleiding van artsen in het algemeen weinig aandacht aan het gebruik van metaforen wordt geschonken. Dat vind ik jammer, omdat het een hulpmiddel is dat verhelderend kan werken zowel in de communicatie met patiënten als in de onderwijssetting.’

Lijfwacht

Metaforen zijn en blijven toegevoegde onderdelen van de communicatie. Volgens Van Beek schuilt er dan ook geen gevaar in het gebruik van vergelijkingen. ‘Een arts heeft altijd nog de plicht om de feitelijke informatie te geven. Dat kan nooit worden ondervangen door een metafoor. Het gebruik van metaforen is een middel om de informatie te begrijpen en te onthouden, niet meer en niet minder.

De allermooiste metafoor vind ik de aanduiding ‘bodyguard’ voor anesthesisten. Patiënten zijn vaak heel bang voor anesthesie. De anesthesioloog wordt gezien als ‘gasboer’ en dergelijke. Dat zijn geen positieve beelden. Bodyguard geeft vertrouwen aan mensen die doodsbang zijn dood te gaan op de operatietafel. Ik vind het heel mooi als hij kan zeggen “ik ben uw lijfwacht”. Het is zo waar.’

Sommige metaforen heeft Van Beek bewust niet in het boekje opgenomen, omdat ze een negatieve lading en effect hebben, zoals de vergelijking tussen een hersentumor en een sluipschutter. De onderbouwing van de keuze om negatieve metaforen niet te beschrijven heeft ze uit de boeken van Susan Sontag. Deze Amerikaanse schrijfster beschrijft hoe mensen een patiënt met kanker als een metafoor van kanker gaan zien. Dit geldt bijvoorbeeld als kanker in relatie wordt gebracht met metaforen als oorlog, de vijand en de indringer. ‘Hierop heeft Susan Sontag heel terecht de vinger gelegd’, meent Van Beek. ‘Het stereotyperen van mensen in het verlengde van hun ziektebeeld gebeurt daadwerkelijk. Er zijn soms meer neutrale bewoordingen die even verhelderend werken. De vergelijking van de sluipschutter met de hersentumor, vind ik zeer herkenbaar. Dit beeld drukt meer een beleving van mensen uit dan dat het informatie overdraagt. Als uiting van emotie is het natuurlijk wel passend, want je weet niet welke functies de volgende zijn die door een hersentumor worden aangetast.

Alledaagse werkelijkheid

Als een negatieve metafoor wel treffend is, is het moeilijk om je van de gangbare taal te distantiëren. Je kunt voor ernstige ziekten natuurlijk geen positieve metafoor vinden, dus je moet het in een neutrale zoeken.’

Volgens Van Beek hoort een goede metafoor in één keer duidelijk te maken wat de essentie is van een medisch probleem, de behandeling of de diagnostiek. ‘Als je te veel bij de metafoor moet uitleggen, dan kun je het gebruik ervan beter achterwege laten. Dan kun je net zo goed gewone taal gebruiken. Het moet zo zijn dat mensen met behulp van de metafoor aan hun familie kunnen uitleggen wat ze hebben. Daarnaast moet het een vergelijking zijn die in de alledaagse werkelijkheid voorkomt. Daarom was het niet zo handig om vijftien jaar geleden de hersenen te vergelijken met een computer, omdat een substantieel deel van de bevolking helemaal niet met de computer werkte. Daar hadden veel patiënten dan ook geen beeld van. Je moet metaforen zien in het licht van de tijd.

Een andere mooie metafoor vind ik de boekenkast voor dementie. Om uit te leggen welke herinneringen verdwijnen, wordt vasculaire dementie vergeleken met een boekenkast waar zowel de laatst ingekomen als de eerst ingekomen boeken uitvallen. Bij de ziekte van Alzheimer vallen als eerste de laatst bijgekomen boeken weg.

Hetzelfde geldt voor het beeld van een roestend scharnier, dat voor reuma wordt gebruikt. Dit zal iedereen meteen begrijpen. Met zo'n verhaal kunnen mensen thuiskomen.' <<

Medimetaforen - Beeldspraak in de Geneeskunde verschijnt medio januari 2001 bij Van der Wees Uitgeverij te Utrecht.

ouderen
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.