Laatste nieuws
16 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 07 - Wel bevoegd maar niet bekwaam

Plaats een reactie

Hoewel onderstaande casus niet over een arts gaat maar over een verloskundige, zijn daarin toch ook voor artsen genoeg leermomenten te vinden.


Een normaal verlopen tweede zwangerschap, een dramatisch verlopen bevalling, ouders die negen weken - tot het overlijden - naast hun ‘kasplantje’ bivakkeren. Ziedaar de gevolgen van het handelen van een waarnemend verloskundige die blijkbaar al tijden geen bevallingen meer had begeleid. Zij bleek volstrekt niet te kunnen reanimeren en blonk wat communicatie én invoelend vermogen betreft bepaald niet uit. Dat is in een notendop het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat - hoewel de verloskundige zelf al had besloten om niet meer verloskundig actief te zijn - in lijn met de ernst van de door haar gemaakte fouten haar de bevoegdheid ontnam om nog bevallingen te begeleiden.


Opvallend genoeg oordeelde - vanwege dezelfde feiten - het Regionaal Tuchtcollege nog met de mildste tuchtrechtelijke maatregel: een waarschuwing. Al is het klachtonderdeel ‘onvoldoende bereikbaarheid’ door beide colleges ongegrond verklaard, toch is het relevant dat het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de deugdelijkheid van een oproepregeling niet bij een waarneemster berust. Los daarvan blijft het in deze casus vreemd dat de verloskundige zelf een half uur elders bij een zwangere met bloedverlies verbleef zonder enige andere actie te ondernemen, terwijl klaagster in partu was.


Dat de verloskundige ten enenmale de bekwaamheid miste, blijkt met name uit haar onvermogen tot reanimeren. Met een apgarscore van 2 na één minuut en niet verbeterd na vijf minuten, legde zij wisselend het kind op de buik van de moeder, liet de kraamverzorgster beademen en gooide water over het kind. Je vraagt je in gemoede af of klaagsters eigen verloskundige, die haar veroordeelde collega voor dat weekend inhuurde, wel wist wat voor vlees ze in de kuip had. Ook opvallend is (volgens latere informatie van de vader) dat deze eigen verloskundige pas vier weken na het gebeurde contact zocht met klaagster. Angst voor confrontatie maakt helaas meer kapot dan je lief is. Dat het contact met de uiteindelijk veroordeelde verloskundige pas na zeven weken totstandkwam, viel aldus de tuchtcolleges te verklaren uit het feit dat de psycholoog van klaagster adviseerde contact even te mijden. Toch had deze verloskundige, aldus het Centraal Tuchtcollege, meer kunnen ondernemen om van haar meeleven te doen blijken.

B.V.M. Crul, huisarts
Mr. W.P. Rijksen


Beslissing in de zaak A, en B, wonende te C, appellanten, raadsman mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven, tegen D, verloskundige, wonende te E, verweerster in hoger beroep, raadsman mr. dr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond.

1. Verloop van de procedure


Appellanten - hierna te noemen klagers dan wel de moeder  respectievelijk de vader - hebben op 16 juni 2000 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verweerster in beroep  - hierna te noemen de verloskundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 april 2001, onder nummer 0078, aan partijen verzonden op 3 respectievelijk 5 april 2001, heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de verloskundige de maatregel van waarschuwing opgelegd.


Klagers zijn van die beslissing, voorzover daarbij klachtonderdelen ongegrond werden geacht, tijdig in hoger beroep gekomen en hebben bij aanvullend beroepschrift de gronden van hun beroep nader toegelicht. De verloskundige heeft op 25 september 2001 een verweerschrift in hoger beroep ingediend en heeft daarin verzocht de klacht af te wijzen. Klagers hebben een door F, gynaecoloog en G, kinderarts/neonatoloog, beiden verbonden aan het H te I, opgesteld deskundigenrapport overgelegd. De raadsman van de verloskundige heeft daarop schriftelijk gereageerd. Ten slotte hebben klagers nog een verklaring van de behandelend kinderarts J in het geding gebracht.


De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 21 mei 2002, waar zijn verschenen klagers en de verloskundige, bijgestaan door hun raadslieden. Voorts is ter zitting K gehoord als getuige. De raadslieden hebben elk gepleit aan de hand van een aan het Centraal Tuchtcollege overgelegde pleitnota.

2. De klacht


De klacht behelst, zakelijk weergegeven, het verwijt dat de verloskundige bij de geboorte van het dochtertje van klagers, L, geboren op 5 februari 2000 en overleden op 9 april van hetzelfde jaar, is tekortgeschoten in zorg voor kind en ouders doordat


• tijdens waarneming door de verloskundige haar bereikbaarheid onvoldoende was geregeld;


• zij de moeder eerder in het ziekenhuis had moeten laten opnemen;


• zij te traag heeft gereageerd op de telefonische melding van 09.40 uur dat de persweeën waren aangevangen;


• zij te laat een episiotomie heeft gezet en niet tijdig een aanvang heeft gemaakt met de reanimatie;


• zij is tekortgeschoten in de nazorg.



3. Vaststaande feiten en omstandigheden


Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de volgende feiten en omstandigheden.


De moeder is geboren op 24 oktober 1963. Zij was begin 2000 in haar tweede zwangerschap. De verloskundige nam op zaterdag 5 februari 2000 waar voor de verloskundige die deze zwangerschap had begeleid. De zwangerschap was ongestoord verlopen en had op 5 februari 39 weken en zes dagen geduurd. De bevalling zou poliklinisch plaatsvinden in het M-ziekenhuis te N.


Op zaterdag 5 februari 2000 heeft de vader te omstreeks 05.45 uur langs de in de betreffende verloskundigenpraktijk gebruikelijke weg, te weten door tussenkomst van de portier van het M-ziekenhuis, telefonisch contact gezocht met de verloskundige en daarbij medegedeeld dat de moeder ontsluitingsweeën had met een frequentie van eenmaal per 2 à 3/4 minuten. De verloskundige heeft haar daarop bezocht en constateerde een ontsluiting van twee centimeter en een niet sterke weeënactiviteit. De verloskundige heeft gezegd nog even af te wachten en nog niet naar het ziekenhuis te gaan, maar opnieuw contact op te nemen bij toename van de weeën. Omstreeks 9.40 uur heeft de vader via de portier van het ziekenhuis wederom telefonisch contact opgenomen met de verloskundige. De verloskundige bracht toen een visite aan een andere zwangere die bloed verloor en heeft aan de vader gezegd dat, zodra de behandeling aldaar was afgerond, zij zou komen. Te circa 10.00 uur zag de vader dat groen vruchtwater afliep. Hij heeft de verloskundige toen onmiddellijk opgeroepen via de portier van het ziekenhuis en deze oproep, toen de verloskundige niet onmiddellijk reageerde, na vijf minuten herhaald. De verloskundige arriveerde bij klagers om 10.15 uur. Er was toen volledige ontsluiting en er kwam meconiumhoudend vruchtwater af. De kinderlijke cortonen waren goed en het hoofd was ingedaald tot het niveau H3. Omdat er geen tijd meer was om naar het ziekenhuis te gaan heeft de verloskundige aan de moeder gezegd te gaan persen. Tijdens de uitdrijving was het hoofd van het kind ongeveer tien minuten in de vulva zichtbaar.


De verloskundige heeft een episiotomie gezet, waarna L te 10.43 uur is geboren. Zij was slap en bleek en de ademhaling kwam niet goed op gang. De verloskundige heeft de mond en de keelholte van het kind met een katheter uitgezogen en om 10.54 uur de ambulance laten oproepen.


Intussen heeft de vader op verzoek van de verloskundige haar zuurstoffles - die nog in de auto lag - opgehaald, waarna de verloskundige met een ballon zuurstof heeft toegediend. De ambulance kwam om 11.05 uur ter plaatse. De ambulanceverpleegkundige trof het kind aan op de buik van de moeder, zonder ademfrequentie en met een hartfrequentie van 43-45 slagen per minuut. De ambulanceverpleegkundige heeft zorg gedragen voor endotracheale intubatie van L en langs die weg zuurstof gegeven. Ook is hij overgegaan tot reanimatie van het kind, dat vervolgens is overgebracht naar de neonatale Intensive Care Unit van het O-ziekenhuis in P. De moeder is daar later die dag ook opgenomen. Haar dochtertje is aanvankelijk beademd, maar werd later geëxtubeerd. Er waren ernstige cerebrale stoornissen, met ernstige neurologische problemen. Op 9 april 2000 is L overleden aan de complicaties van een ernstige hersenbeschadiging ten gevolge van een zeer ernstige perinatale asfyxie.

4. Beslissing in eerste aanleg


Voor de weergave van de in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer verwijst het Centraal College naar die beslissing.


Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.


’De in het adherentiegebied van het ziekenhuis te N gehanteerde oproepregeling voor verloskundigen heeft kennelijk als achtergrond dat het GSM-net in die regio niet overal voldoende dekking geeft en bereikbaarheid langs die weg onvoldoende is gewaarborgd. Deze regeling is in de verloskundigenpraktijk niet ongebruikelijk en heeft, voorzover bekend, niet tot problemen aanleiding gegeven. Ten overvloede overweegt het College nog dat verweerster als waarneemster niet verantwoordelijk was voor de deugdelijkheid van die oproepregeling.


Partijen verschillen van mening over de inhoud van het telefoongesprek dat klager A en verweerster te omstreeks 09.40 uur hebben gevoerd. Volgens klagers is toen gezegd dat klaagster B persweeën had en groen vruchtwater verloor. Volgens verweerster is toen slechts gezegd dat de weeënactiviteit wat sterker was en dat het wat vlugger ging.


Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij toen geen aanvullende vragen omtrent de toestand van klaagster B heeft gesteld, maar dat zij heeft volstaan met de mededeling dat zij zo spoedig mogelijk zou langskomen.


Naar het oordeel van het College had verweerster toen ten minste aanvullende vragen moeten stellen over de frequentie en de intensiteit van de weeën en over de algehele toestand van klaagster B. Deze had reeds bij het eerste telefoongesprek die morgen laten blijken dat zij vreesde niet meer te kunnen worden vervoerd naar het ziekenhuis in N. Verweerster had toen gezegd dat zij op dat ogenblik voor die vrees geen aanleiding zag, maar dat zij de kraamvrouw weer zou bezoeken tussen 09.00 uur en 09.30 uur en dat klaagster B bij verandering van de situatie haar eerder moest bellen. Die verandering heeft zich voorgedaan in die zin dat de weeënactiviteit toenam. Inmiddels was het tijdstip waarop verweerster uiterlijk een bezoek zou afleggen reeds verstreken en het was toen aangewezen dat verweerster gerichte vragen stelde over het verloop van de baring om te beoordelen of op zeer korte termijn verloskundige hulp moest worden verleend. Aan de hand van de antwoorden op die vragen had verweerster dan moeten beoordelen of zij eventueel beroep moest doen op een andere verloskundige ten behoeve van klaagster B, omdat zij zelf nog zorg verleende aan de andere patiënte, die toen bloed verloor.


Naar het oordeel van het College is de reactie van verweerster op het telefoongesprek van 09.40 uur te afwachtend en te weinig voortvarend geweest, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat verweerster te laat bij klaagster B arriveerde. Het gebrek aan alertheid blijkt ook daaruit dat verweerster haar zuurstoffles in de auto had laten liggen en zij deze door klager A heeft moeten laten ophalen, waarmee uiteraard tijd verloren is gegaan.

Verweerster heeft ook in de tijdspanne voor haar komst ten huize van klagers weinig empathie getoond. Zowel bij het eerste als bij het tweede telefoongesprek op die dag zijn er door klagers signalen uitgezonden dat zij zeer bezorgd waren, een bezorgdheid die, zoals achteraf is gebleken, terecht was. Verweerster heeft daarvoor onvoldoende oog gehad en heeft na het telefoongesprek van 09.40 uur te veel tijd laten verstrijken alvorens zij weer naar het huis van klagers ging. Het College merkt daarbij op dat niet vaststaat dat klager A bij dat telefoongesprek heeft gesproken over persweeën, omdat dit door verweerster is betwist, maar dat wel voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij bij dit telefoongesprek blijk heeft gegeven van zodanige gegronde en ernstige bezorgdheid dat verweerster ervoor moest zorgen dat sneller verloskundige hulp werd geboden dan zij nu heeft gedaan.


Het College heeft geen kritiek op verweersters begeleiding tijdens de bevalling. Het is niet aannemelijk geworden dat hetzij bij de moeder, hetzij bij het kind een indicatie bestond de episiotomie eerder uit te voeren dan verweerster heeft gedaan.


Het valt te betreuren dat de uitdrijvingsfase voor het kind lang heeft geduurd, maar dat er toen reeds tekenen waren van asfyxie of van extreme bradycardie is niet komen vast te staan, omdat de lezingen van partijen daaromtrent zeer uiteenlopen. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat er onmiddellijk na de geboorte geen indicatie was om tot reanimatie over te gaan, omdat het kind toen wel bleek was, maar hartactie vertoonde en toepassing van hartmassage het risico meebracht dat men daarbij tegen het hartritme inwerkte. Het valt haar ook niet aan te rekenen dat in het ziekenhuis nog meconium is uitgezogen uit de luchtpijp en de bronchiën van de baby, omdat een verloskundige in de thuissituatie nu eenmaal niet over de middelen beschikt om het meconium zo diep uit te zuigen. Wel plaatst het College nog een kritische kanttekening bij de omstandigheid dat verweerster, toen de ambulance de baby had meegenomen naar het ziekenhuis, klagers niet onmiddellijk in haar auto daarheen heeft gebracht, maar zij klaagster B heeft laten vervoeren per ambulance, waarmee enige uren gemoeid zijn geweest. Ook hieruit blijkt een gebrek aan empathie.

Het verwijt betreffende de nazorg is niet terecht omdat, zoals ter zitting is gebleken, de psychologe die klaagster B na de bevalling begeleidde, gedurende geruime tijd afwijzend heeft geadviseerd ten aanzien van rechtstreeks contact tussen klaagster en verweerster.

Samenvattend is het College van oordeel dat hoewel het de kritiek van klagers niet op alle onderdelen kan onderschrijven, verweerster is tekortgeschoten in zorg en de klacht gegrond is. Verweerster heeft als verloskundige gehandeld in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster en haar baby met betrekking tot wier gezondheidstoestand zij bijstand verleende. Naar het oordeel van het College vormt de lichtste tuchtrechtelijke maatregel een voldoende correctie.’

5. Beoordeling van het hoger beroep


5.1. Het Centraal Tuchtcollege zal de zaak in volle omvang beoordelen, zodat ook de in eerste aanleg gegrond bevonden onderdelen van de klacht opnieuw worden beoordeeld.


5.2. Omtrent het eerste klachtonderdeel, de bereikbaarheid van de verloskundige tijdens haar waarneming, komt het


Centraal Tuchtcollege tot dezelfde bevindingen en oordelen als het Regionaal College. Dit klachtonderdeel is niet gegrond.


5.3. Het tweede en derde klachtonderdeel betreffen de gang van zaken onmiddellijk voorafgaande aan de bevalling, alsmede de bevalling zelf en de zorg voor het kind tot de komst van het ambulancepersoneel.


De verloskundige heeft tijdens haar eerste bezoek op de vroege ochtend van 5 februari 2000 besloten tot een vooralsnog afwachtend beleid, met instructie aan de ouders haar bij toename van de weeën direct op te laten roepen. De vader nam omstreeks 09.40 uur opnieuw contact op en maakte melding van verhevigde weeën. Dat hij heeft gesproken van persweeën, betwist de verloskundige, maar in elk geval is aannemelijk dat hij blijk heeft gegeven van ernstige bezorgdheid dat de verloskundige te laat zou arriveren. De inhoud van dit telefoongesprek is thans niet meer exact vast te stellen, maar het is zonder meer aannemelijk dat de verloskundige bij voldoende doorvragen, hetgeen zij heeft nagelaten, zich een beter beeld had kunnen vormen van de stand van zaken. Tijdens dit telefoongesprek van 9.40 uur was de verloskundige bij een andere patiënte, die bloed verloor. Zij heeft de situatie van klaagster dusdanig beoordeeld dat zij heeft gekozen om eerst haar werk aldaar af te maken en om 10.15 uur bij klagers te arriveren.


De verloskundige was op de hoogte van de wens van de ouders om in het ziekenhuis te bevallen. Gezien het tijdsverloop tussen het telefoongesprek en de aankomst van de verloskundige had deze hetzij onmiddellijk moeten komen, hetzij, gelet op een reistijd van 15 à 20 minuten, de ouders moeten adviseren meteen naar het ziekenhuis te gaan. Zij heeft dit nagelaten.


In elk geval is er als de verloskundige aan huis komt geen tijd meer om naar het ziekenhuis te gaan. Zij constateert om 10.15 uur volledige ontsluiting en meconiumhoudend vruchtwater en vanaf  dat moment had zij voorbereid moeten zijn op een minder goede conditie van het kind en had zij na iedere perswee de hartfrequentie van het kind moeten controleren en ervoor moeten zorgen dat zij alles bij de hand had om na de geboorte de ademwegen vrij te maken en de ademhaling te kunnen ondersteunen. Dat de vader op het laatste moment nog de zuurstoffles uit de auto van de verloskundige heeft moeten halen, met verlies van kostbare tijd, geeft blijk van onvoldoende alerte voorbereiding.


Om 10.43 uur wordt het kind geboren. Na reconstructie van de gegevens wordt in het ziekenhuis aan het kind een apgarscore van 2/2/1 toegekend. Op het SIG-formulier is door de verloskundige een apgarscore van 3 na vijf minuten ingevuld. De verloskundige heeft nagelaten de apgarscore na één minuut te vermelden en aan te geven op welke items het kind 3 punten kreeg. Dit is in een situatie waarin moet worden gestart


met beademing essentieel voor de eigen evaluatie en voor de eventuele overdracht naar de tweede lijn.


De verloskundige heeft in eerste instantie getracht het kind op schoot te beademen met een ambu. Zij heeft derhalve nagelaten om een optimale situatie te creëren. Het kind had stabiel op een stevige ondergrond moeten worden gelegd, met het hoofdje in deflexie en met goed zicht op de borstkas om het te kunnen beademen. Later heeft de verloskundige door de vader de zuurstoffles uit haar auto laten halen.


5.4. De verloskundige heeft nagelaten om te beoordelen of haar handelen het gewenste resultaat had en met een stethoscoop naar de longen en de hartfrequentie te luisteren en opnieuw de apgarscore te bepalen.


Na vijf minuten was het duidelijk dat het kind in een zeer slechte conditie verkeerde, met een apgarscore van 2. De verloskundige heeft nagelaten om onverwijld een ambulance te bellen voor assistentie. Dit is pas na 11 minuten gebeurd. Om het kind te prikkelen heeft zij water over het kind gegooid. Dit had geen ander gevolg dan dat het kind afkoelde, hetgeen de situatie alleen maar verslechterde. De verloskundige heeft op enig moment de huisarts laten bellen, zonder aan te geven wat hiervan de reden is geweest. Ook heeft zij het kind op een gegeven moment overgedragen aan de kraamverzorgster om het te beademen, terwijl de kraamverzorgster niet is opgeleid om dit te doen.


Tot slot heeft de verloskundige het kind, bleek, slap, zonder ademhaling en met een hartfrequentie van 43-45 per minuut, op de buik van de moeder gelegd in afwachting van de komst van het ambulancepersoneel.


Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van een en ander tot het oordeel dat in de 22 minuten tussen de geboorte van het kind en de aankomst van de ambulance in volstrekt onvoldoende mate professioneel is gehandeld. De verloskundige heeft in deze periode geen blijk gegeven dat zij de situatie onder controle had en geweten heeft hoe te handelen.


De hiervoor geschetste gang van zaken voor, tijdens en na de geboorte van L, kan slechts gekwalificeerd worden als een in zeer ernstige mate tekortschietende zorg. Ook de gebrekkige verslaglegging voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.


5.5. Ook op het handelen van de verloskundige in de periode nadat het kind naar het ziekenhuis is vervoerd, is het een en ander aan te merken.


De moeder meldt dat zij zelf de verloskundige erop attent heeft moeten maken dat bijna twee uur na de geboorte de placenta nog geboren moest worden. De verloskundige daarentegen stelt dat de placenta een half uur na de geboorte van het kind is geboren. Wat er zij van dit verschil in de stellingen van partijen, geldt in elk geval dat de verloskundige dit tijdstip niet heeft genoteerd.


De verloskundige heeft om 14.17 uur een ambulance gebeld om ook de moeder naar het ziekenhuis te laten vervoeren, waar deze uiteindelijk om 18.06 uur arriveert zonder dat het ziekenhuis op de hoogte is van haar komst. Ter zitting verklaart de verloskundige niet het ziekenhuis te hebben ingelicht, omdat zij hierover niet had nagedacht. De verloskundige had echter zo spoedig mogelijk na de bevalling en na het vertrek van de ambulance met het kind ervoor zorg moeten dragen dat de ouders bij hun dochter konden zijn.


5.6. In de verdere nazorg heeft de verloskundige weinig blijk gegeven van empathie met de ouders. Ook in het licht van het gegeven dat de ouders contact enigszins hebben afgehouden, heeft niettemin te gelden dat de verloskundige meer had kunnen ondernemen om van haar medeleven te doen blijken.


5.7. Gelet op de ernst van de tekortkomingen, zoals deze blijken uit de gegronde klachtonderdelen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Onvoldoende is onderzocht in hoeverre de verloskundige nog als zodanig werkzaam is, dan wel in de toekomst opnieuw zal zijn en daarmee tevens in hoeverre oplegging van een maatregel, die haar functioneren als verloskundige aan beperking onderwerpt, geboden is.


Het Centraal Tuchtcollege wenst over deze punten nader te worden ingelicht en zal daartoe het onderzoek


heropenen op na te melden zitting, waarvoor partijen zullen worden uitgenodigd. De verschijning van klagers op die zitting is niet noodzakelijk.


5.8. Op gronden aan het algemeen belang ontleend, zal het Centraal Tuchtcollege bij de eindbeslissing bepalen dat deze tussenbeslissing en de eindbeslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zullen worden gepubliceerd.

6. Tussenbeslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


Bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2002 te 10.30 uur.

voortzetting rechtzetting

1. Verloop van de procedure

(...)


De behandeling van de zaak is op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2002 voortgezet. Op deze zitting zijn klagers verschenen, evenals de raadsman van de verloskundige. De verloskundige heeft laten weten de confrontatie op de vervolgzitting emotioneel niet aan te kunnen.

2. De op te leggen maatregel

2.1. Op grond van hetgeen in de tussenbeslissing is vastgesteld is de verloskundige zodanig tekortgeschoten in de zorg jegens moeder en kind dat het uit het oogpunt van bescherming van de volksgezondheid niet verantwoord geacht kan worden dat zij bevallingen begeleidt. Op de zitting van 21 mei 2002 heeft zij verklaard te denken dit werk niet langer te doen. Haar raadsman heeft op de vervolgzitting namens haar meegedeeld dat zij thans definitief heeft beslist geen bevallingen meer te begeleiden en alleen nog als verpleegkundige te werken, in welke hoedanigheid zij eveneens in het BIG-register is ingeschreven.


Deze beslissing van de verloskundige is naar het oordeel van het Centraal College niet alleen te respecteren, maar uit het oogpunt van kwaliteitszorg voor de volksgezondheid ook alleszins gerechtvaardigd.


Onder deze omstandigheden doet een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid, te weten een ontzegging om als verloskundige ingeschreven staande bevallingen te begeleiden recht aan de ernst van de gebleken tekortkomingen, terwijl de verloskundige daardoor niet onevenredig ernstig in haar belangen wordt getroffen, waar zij ook zelf reeds aan het voorgevallene de consequentie heeft verbonden dat het geraden is dat zij geen bevallingen meer zal begeleiden.


2.2. Op gronden aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het Centraal Tuchtcollege dat de in deze zaak op 10 september 2002 uitgesproken tussenbeslissing alsmede deze eindbeslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zullen worden gepubliceerd.

3. Eindbeslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing waarvan beroep;
legt aan de verloskundige de maatregel op van ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het beroep van verloskundige uit te oefenen voorzover dit bestaat in het begeleiden van bevallingen;

bepaalt dat de in deze zaak op 10 september 2002 uitgesproken tussenbeslissing alsmede deze eindbeslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zullen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zullen worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Verloskundigen met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door: mr. R.A. Torrenga, voorzitter; mr. L. Frijda, mr. M.J.F. Zeven-Postma, leden-juristen; J.C.A. van de Coevering-de Graaff, drs. A.A. Aaldriks, leden-beroepsgenoten; mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2002, door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.

reanimatie ambulance zwangerschap bevalling
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.