Laatste nieuws
15 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 20 - Hulp bij zelfdoding

Plaats een reactie

Uitspraak rechtbank Groningen



Is er ruimte voor anderen dan artsen om een rol te spelen bij de zelfdoding van een persoon? En, zo ja, waar ligt dan de grens tussen het bieden van (aanvaardbare) passieve, morele steun enerzijds en (strafbare) hulp bij zelfdoding anderzijds? Dat was de vraag waarover de rechtbank Groningen moest oordelen in de strafzaak tegen een ‘zelfdodingsconsulent’ van de Stichting De Einder. Deze consulent, geen arts, was aanwezig en betrokken bij de zelfdoding van een vrouw in Groningen.


Procedures over hulp bij zelfdoding anders dan door het verstrekken van medicatie, komen niet vaak voor. Belangrijk is de uitspraak van de Hoge Raad uit december 1995. In deze zaak ging het over een arts die bij een zelfdoding aanwezig was en in de laatste momenten concrete aanwijzingen gaf (aangeven wanneer de patiënt een plastic zak over het hoofd moest trekken). Het geven van de aanwijzingen leidde ertoe dat de arts schuldig werd bevonden aan hulp bij zelfdoding. In die zaak was van een noodtoestand waarop de arts zich kan beroepen, geen sprake.


Sindsdien is aanvaard dat enkel aanwezig zijn bij een zelfdoding niet strafbaar is, en uit oogpunt van medemenselijkheid zelfs valt te begrijpen: aldus wordt voorkomen dat mensen die tot zelfdoding overgaan, eenzaam moeten sterven. Niet strafbaar is eveneens het geven van algemene informatie over de wijze waarop zelfdoding kan worden uitgevoerd.


Anders ligt het in gevallen waarin de aanwezige concrete activiteiten verricht en/of concrete aanwijzingen geeft. Op die in 1995 door de Hoge Raad ontwikkelde lijn borduurt de rechtbank te Groningen in de onderstaande (verkorte) uitspraak voort. Een opmerkelijke, maar niet onbegrijpelijke toevoeging van de rechtbank is dat strafbare hulp bij zelfdoding niet alleen kan bestaan uit handelingen ten tijde van de zelfdoding, maar ook uit handelingen die enige tijd aan de daadwerkelijke zelfdoding voorafgaan. Hoewel deze uitspraak over een niet-arts gaat, zijn de overwegingen van de Rechtbank over het onderscheid tussen aanvaardbare morele steun en strafbare hulp ook voor artsen van belang.


Daar komt bij dat de rechtbank expliciet uitspreekt wat de uitspraak van het Hoge Raad in de zaak-Brongersma al deed vermoeden. Nu er een wet is die regelt wanneer artsen wel en niet tot levensbeëindiging op verzoek mogen overgaan, is er ten aanzien van situaties die buiten deze wet vallen een strikte wetsuitleg geboden. Een straffeloze actieve rol voor een niet-medicus past daar niet in.

B.V.M. Crul, huisarts
mr. dr. J. Legemaate

Uitspraak rechtbank Groningen sector Strafrecht d.d. 10 april 2003
Vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], (zich noemende: [verdachte]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2003.

Tenlastelegging


Aan de verdachte is ten laste gelegd dat [slachtoffer] op of omstreeks 5 april 2001 in de gemeente Groningen zelfmoord heeft gepleegd (door middel van een methode waarbij men al dan niet na een combinatie van handelingen, onder meer het innemen van medicijnen, het plaatsen van een of meer plastic zakken over een op het hoofd geplaatste hoed en (vervolgens) over het hoofd en over een voor de mond geplaatst mondkapje, waarna die plastic zak(ken) met behulp van een elastiek word(t/en) vastgezet, waardoor men geen/minder zuurstof krijgt - door de (gezamenlijke) uitwerking van medicijnen en/of door verstikking om het leven komt) waarbij en/of waartoe hij, verdachte, die [slachtoffer] in of omstreeks de periode van 1 maart 2001 tot en met 5 april 2001, althans op of omstreeks 5 april 2001, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of de middelen heeft verschaft, terwijl die zelfmoord is gevolgd, hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s) daartoe en/of daarbij (telkens) opzettelijk


- die [slachtoffer] in een of meer (al dan niet telefonische) gesprekken een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen gegeven omtrent een of meer methoden van zelfmoord en/of


- die [slachtoffer] een of meer folders en/of (ander) schriftelijk materiaal verstrekt met daarin een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen omtrent een of meer methoden van zelfmoord en/of


- een lijst gemaakt voor die [slachtoffer] met daarop vermeld de voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde zaken en/of materialen en/of een dergelijke lijst aan die [slachtoffer] verstrekt en/of


- voor die [slachtoffer] aangeschaft en/of doen aanschaffen, (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen, althans slaappillen, en/of een mondkapje en/of


- op/aan de voordeur van de woning van die [slachtoffer] een papier bevestigd met daarop de woorden: ‘Niet storen s.v.p. ik lig te slapen’ en/of


- een kopje/glas en/of water en/of Biogarde (voor het oplossen van en/of innemen van voor de zelfmoord benodigde/gebruikte medicijnen) in de (onmiddellijke) nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of


- een deksel van een pot jam opengedraaid en/of die jam (voor het innemen van voor de zelfmoord benodigde/gebruikte medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of


- een of meer kommen met daarin een aanzienlijke hoeveelheid (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen klaargezet en/of


- een fles alcoholhoudende drank opengemaakt en/of een glas ingeschonken met die (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) alcoholhoudende drank en/of vervolgens dat glas met daarin die alcoholhoudende drank in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of aan die [slachtoffer] aangereikt en/of


- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) elastiek voor die [slachtoffer] pasklaar gemaakt en/of geprepareerd en/of (vervolgens) dat elastiek om de nek en/of hals van die [slachtoffer] geplaatst, althans gedaan en/of


- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) mondkapje geprepareerd, althans in een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) mondkapje een of meer gaten geknipt/geprikt/gescheurd, althans gemaakt, en/of (vervolgens) dat mondkapje in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of


- een of meer (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde/gebruikte) plastic zakken gecontroleerd op gaten en/of (vervolgens) die gecontroleerde plastic zak(ken) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of


- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde/gebruikte) hoed in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of


- die [slachtoffer] geholpen met/bij het innemen van en/of aanwijzingen gegeven omtrent tijd en wijze van innemen van (de voor de zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen en/of alcoholhoudende drank en/of


- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer], die [slachtoffer] een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen met betrekking tot wijze en/of de volgorde van de (verder) uit te voeren - op de zelfmoord van die [slachtoffer] gerichte - handelingen gegeven en/of


- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer] een of meer over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatste plastic zakken gecontroleerd teneinde vast te stellen of die plastic zak(ken) goed over het hoofd en/of om de nek/hals van die [slachtoffer] was/waren geplaatst en/of bevestigd en/of geen lek(ken) vertoond(en).

Bewezenverklaring


Opzettelijk behulpzaam zijn ex artikel 294 Wetboek van Strafrecht


De rechtbank zal allereerst dienen te beoordelen welke inhoud toekomt aan het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’ als bedoeld in artikel 294 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het bepalen van de inhoud van dit bestanddeel is noch in de wetsgeschiedenis, noch in voornoemd artikel enig concreet aanknopingspunt te vinden. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank bij de uitleg van dit bestanddeel aansluiting worden gezocht bij artikel 48 Sr, waarin als medeplichtigen aan een misdrijf worden aangewezen zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van dat misdrijf. Dit zou uit het oogpunt van wetssystematiek miskennen dat artikel 294 Sr tot die bepalingen behoort waarin een specifieke vorm van behulpzaamheid strafbaar is gesteld. Dit specifieke karakter ten opzichte van de algemene deelneming van artikel 48 Sr is daarin gelegen dat er geen gronddelict is waarbij men behulpzaam kan zijn. In het Nederlands Wetboek van Strafrecht is zelfdoding immers niet strafbaar gesteld.

De rechtbank is gezien dit eigensoortige karakter van artikel 294 Sr van oordeel dat strafbare hulp bij zelfdoding niet beperkt kan worden tot handelingen die worden verricht tijdens het uitvoeren van de zelfdoding. Niet valt in te zien waarom strafbare hulp - in de tijd geplaatst - niet aan de zelfdoding vooraf kan gaan. Tot een dergelijke restrictieve uitleg noopt art 294 Sr niet, terwijl naar het oordeel van de rechtbank denkbaar is dat een (actieve) handeling in een concreet geval voorafgaand aan een zelfdoding als ‘behulpzaam zijn daarbij’ kan worden beschouwd.

In het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1995, NJ 1996/322 is geoordeeld dat bij de afbakening van het begrip ‘behulpzaam zijn’ aansluiting dient te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Daarbij is bepaald dat de beantwoording van de vraag of in een concreet geval een aan een verdachte verweten gedraging als ‘behulpzaam zijn’ kan worden aangemerkt, in belangrijke mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

De rechtbank stelt - onder verwijzing naar voornoemd arrest - voorop dat het verlenen van bijstand in die zin dat iemand voorafgaand aan en tijdens het proces van zelfdoding louter passief moreel steun heeft geboden waarbij de zelfdoding in zijn geheel door betrokkene zelf is verricht, niet kan worden opgevat als behulpzaamheid bij de zelfdoding als bedoeld in artikel 294 Sr. Dergelijke morele steun strekt ertoe iemand niet aan het door hemzelf gekozen lot over te laten doch hem - op uitdrukkelijke verzoek - uit medemenselijkheid te gunnen niet in eenzaamheid te sterven.

De rechtbank overweegt daarnaast - eveneens onder verwijzing naar voornoemd arrest - dat het in algemene zin informeren omtrent de wijze waarop zelfdoding kan worden uitgevoerd, evenmin kan worden beschouwd als ‘behulpzaam zijn’ in de zin van artikel 294 Sr.

De rechtbank is derhalve van oordeel dat uitleg van artikel 294 Sr ertoe leidt dat strafbare hulp bij zelfdoding aanvangt op het moment dat louter (passieve) morele ondersteuning en het verstrekken van algemene informatie overgaat in actieve ondersteunende handelingen die de zelfdoding mogelijk en/of gemakkelijk maken. Daarbij dienen de verweten handelingen in hun onderlinge verband en samenhang te worden bezien, terwijl niet als eis kan worden gesteld dat zonder deze handelingen de zelfdoding niet gevolgd zou zijn.


De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het kader van de recente wijziging van artikel 294 Sr uitvoerig is gedebatteerd over de (strikte) criteria van zorgvuldigheid waaraan een arts moet voldoen wil hij in geval van hulp bij zelfdoding straffeloos zijn.


De rechtbank vindt in dit aan de totstandkoming van de wetswijziging voorafgaande debat - waarbij de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding is gehandhaafd - aanleiding te oordelen dat er geen plaats is voor een ruime wetsuitleg en dat er geen straffeloze actieve rol is weggelegd voor de niet-medicus die een ander bij de uitvoering van zijn voornemen tot beëindiging van het leven wenst te ondersteunen.


Aldus beschouwd is de rechtbank van oordeel dat de hierna bewezen verklaarde handelingen van verdachte en diens mededaders dienen te worden aangemerkt als hulp bij zelfdoding in de zin van artikel 294 Sr. De handelingen hadden - in hun onderlinge verband en samenhang bezien - niet slechts het karakter van louter aanwezigheid in de zin van passieve morele ondersteuning, doch zijn aan te merken als actieve gedragingen die de zelfdoding gemakkelijk en (ten dele) ook mogelijk maakten. Daarbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank - anders dan verdachte aanvoert - niet om straffeloze al dan niet gevisualiseerde advisering en informatieverstrekking, doch om een vorm van actieve ondersteuning, instructie en procesbewaking die het terrein van straffeloze hulp te buiten gaat.


Aan het voorgaande kan niet afdoen dat mevrouw [slachtoffer] eveneens zelf aanwijzingen heeft gegeven over welke handeling zij verricht wilde zien, nu dit geenszins behulpzaamheid in de zin van artikel 294 Sr uitsluit.

Medeplegen


Vervolgens zal de rechtbank de vraag dienen te beantwoorden of er sprake is van medeplegen door verdachte.

De rechtbank stelt voorop dat voor medeplegen niet is vereist dat alle medeplegers worden vervolgd c.q. strafbaar zijn.
Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Bewuste samenwerking houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met dat opzet, samenwerken tot het verrichten van een strafbare gedraging. Daarbij is niet vereist dat ieders aandeel even groot is. De rechtbank is van oordeel dat van medeplegen sprake is.

Zowel verdachte en mevrouw [medeverdachte] enerzijds, als mevrouw [mededader 1] en de heer [mededader 2] anderzijds, zijn op 5 april 2001 ‘s-avonds naar de woning van mevrouw [slachtoffer] gegaan om haar bij te staan bij haar voorgenomen zelfdoding die avond. Een ieder was - al dan niet goed - op de hoogte van de procedure die daartoe zou worden gevolgd. Verdachte en [medeverdachte] was de procedure in ieder geval vanuit hun betrokkenheid bij stichting ‘De Einder Noord’ bekend. Uit de verklaringen van alle betrokkenen kan worden afgeleid dat nadat mevrouw [slachtoffer] uit haar slaapkamer was gekomen en in de stoel had plaatsgenomen - alwaar zij later is overleden - alle gedragingen van de in de woning aanwezige personen op die procedure van zelfdoding waren gericht. Vanaf dat moment zijn er diverse handelingen door verschillende personen verricht die de door mevrouw [slachtoffer] gewenste dood gemakkelijk en, gezien haar lichamelijke beperkingen, zelfs mogelijk maakten. Gelet op de verklaringen van de betrokkenen zijn de diverse handelingen naar het oordeel van de rechtbank - hoewel soms stilzwijgend - gezamenlijk uitgevoerd. Dat [mededader 1] en [mededader 2] enerzijds en verdachte en [medeverdachte] anderzijds, elkaar voor de 5e april niet kenden, doet daar niet aan af. Uitdrukkelijke en vooraf gemaakte afspraken zijn immers niet vereist om toch te kunnen spreken van een bewuste samenwerking.

De rechtbank stelt vast dat verdachte met bovenvermelde gang van zaken (impliciet) heeft ingestemd. Hij heeft zich daaraan in ieder geval niet onttrokken. Een en ander klemt te meer nu juist verdachte, zoals uit meerdere van zijn verklaringen naar voren is gekomen, zich zeer bewust (is en) was van het gegeven dat het aanwezig zijn bij de zelfdoding zich afspeelde op de zeer dunne grens tussen hetgeen toelaatbare morele steun was en hetgeen moest worden beschouwd als strafbare hulp bij zelfdoding. Verdachte was als zelfdodingsconsulent die avond de enige deskundige met jarenlange ervaring. Door niet terug te treden en door te accepteren dat niet alle voor de zelfdoding vereiste handelingen door mevrouw [slachtoffer] zelf werden uitgevoerd, maar door deze zelf te verrichten en ook door anderen te laten verrichten, dan wel te aanvaarden dat deze door anderen werden verricht, dient verdachte als medepleger te worden beschouwd met betrekking tot de na te melden bewezenverklaarde gedragingen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: [slachtoffer] op 05 april 2001 in de gemeente Groningen zelfmoord heeft gepleegd; (door middel van een methode waarbij men al dan niet na een combinatie van handelingen -onder meer het innemen van medicijnen, het plaatsen van een of meer plastic zakken over een op het hoofd geplaatste hoed en (vervolgens) over het hoofd en over een voor de mond geplaatst mondkapje, waarna die plastic zak(ken) met behulp van een elastiek word(t/en) vastgezet, waardoor men geen/minder zuurstof krijgt- door de (gezamenlijke) uitwerking van medicijnen en/of door verstikking om het leven komt),

waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] in de periode van 31 maart 2001 tot en met 5 april 2001, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk behulpzaam is geweest, terwijl die zelfmoord is gevolgd, hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s) daarbij opzettelijk


- een lijst gemaakt voor die [slachtoffer] met daarop vermeld de voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde zaken en materialen en een dergelijke lijst aan die [slachtoffer] verstrekt en


- een glas water en Biogarde (voor het oplossen van en innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en


- een deksel van een pot jam opengedraaid en die jam (voor het innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en


- kommen met daarin een aanzienlijke hoeveelheid (voor die zelfmoord benodigde) medicijnen klaargezet en


- een glas met (voor die zelfmoord benodigde) alcoholhoudende drank in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en


- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd) elastiek voor die [slachtoffer] pasklaar gemaakt en geprepareerd en dat elastiek om de nek en/of hals van die [slachtoffer] gedaan en


-  voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde) plastic zakken in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en


- die [slachtoffer] geholpen met het innemen van en een aanwijzing gegeven omtrent de wijze van innemen van (de voor de zelfmoord benodigde) alcoholhoudende drank en


- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer], die [slachtoffer] een aanwijzing met betrekking tot de wijze van de (verder) uit te voeren -op de zelfmoord van die [slachtoffer] gerichte- handelingen gegeven en


- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer] over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatste plastic zakken gecontroleerd teneinde vast te stellen of die plastic zakken goed over het hoofd en om de nek/hals van die [slachtoffer] waren bevestigd en geen lekken vertoonden;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen


De rechtbank acht het bewijs geleverd en grondt de overtuiging: dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn opgenomen.

( ... )

Kwalificatie

Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:


Medeplegen van opzettelijk een ander bij zelfmoord behulpzaam zijn, terwijl de zelfmoord volgt.

Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering straf


Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:


a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;


 - de vordering van de officier van justitie;


b) - de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:


 - het onderzoek op de terechtzitting d.d. 27 maart 2003;


 - de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 13 april 2001;


 - het over de verdachte door de Stichting Reclassering Nederland te


Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 30 mei 2001.

De rechtbank neemt voorts bij de strafoplegging het volgende in aanmerking.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de langdurige en uitvoerige parlementaire discussie inzake de recente wetswijziging van onder meer artikel 294 Sr waarin ook het individuele zelfbeschikkingsrecht tegenover de handhaving van de strafbaarstelling van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding aan de orde is geweest. De wetgever heeft daarin - ondanks de wettelijke erkenning van een op een ‘zachte dood’ gerichte medische praktijk - het respect voor het leven als gemeenschapswaarde nog steeds van hogere waarde geoordeeld dan de betekenis die het leven uitsluitend voor het individu kent. Uiteindelijk heeft het parlementaire debat erin geresulteerd dat de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding is gehandhaafd. Onder strikte voorwaarden, die hoge eisen stellen aan de zorgvuldigheid in verschillende stadia van besluitvorming en uitvoering van een zelfdoding, heeft de wetgever het slechts een arts toegestaan straffeloos (actief) te handelen.

Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte - naast en soms in plaats van mevrouw [slachtoffer] - vanaf 31 maart 2001 een beduidende invloed heeft gehad op wat er gebeurde. Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] te kennen gegeven dat de aanvankelijke hoeveelheid medicijnen niet toereikend was voor de door mevrouw [slachtoffer] gewenste dood en dat daarnaast de plastic zak-methode noodzakelijk was. Toen mevrouw [slachtoffer] aangaf op 3 april 2001 te willen sterven, vond verdachte dat te vroeg en werd besloten dat de zelfdoding op 5 april zou plaatsvinden. Op 5 april 2001 had verdachte tijdens de zelfdoding de leiding, aldus betrokkenen [medeverdachte] en [mededader 1].

De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte een actieve en sturende rol heeft gehad in het proces van de zelfdoding van mevrouw [slachtoffer], die lichamelijke beperkingen kende. Ook toen het handelen bij de zelfdoding - naar verdachte zelf aangeeft - als gevolg van die lichamelijke beperkingen de grens van de in zijn visie toelaatbare hulp overschreed, heeft verdachte bewust de keuze gemaakt de procedure van zelfdoding voort te laten gaan. Het lag naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte - die zich in de gegeven situatie als deskundig hulpverlener presenteerde - anderen te weerhouden van laatstgenoemde handelingen. De rechtbank rekent verdachte deze opstelling aan.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de grens heeft overschreden die er ligt tussen enerzijds uit medemenselijkheid voortkomende straffeloze (passieve) morele steun en anderzijds strafbaar actief handelen.


De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte blijk heeft gegeven overtuigd te zijn van de juistheid van zijn visie op de verleende hulp bij de zelfdoding van mevrouw [slachtoffer] en zonder meer op dezelfde wijze voort te willen gaan met zijn activiteiten als zelfdodingsconsulent. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht getoond in de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde handelen.


Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat verdachte zonder eigen belang en vanuit een hulpverleningsmotief heeft gehandeld.


De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.

De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat, teneinde recidive te voorkomen, een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf als een passende straf moet worden beschouwd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 294 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing
De rechtbank:

- Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.


- Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.


- Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Dolfing, voorzitter; Sekeris en De Jong, rechters in tegenwoordigheid van Van der Ploeg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2003.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.