Laatste nieuws
Ruud Gebel
3 minuten leestijd

Eendracht gewenst

Plaats een reactie

Elektronisch patiëntendossier behoeft eensgezinde ondersteuning



Het elektronisch patiënten­dossier zit in een impasse. De beveiliging van de computer­programma’s is een heikel punt, een probleem dat vooral met geld te maken heeft. Overheid, huis­artsen en leveranciers moeten één front vormen om de implementatie te voltooien.


De invoering van het elektronisch patiëntendossier (EPD) loopt niet volgens planning, het optimisme van minister Hoogervorst ten spijt.1 De meeste leveranciers van huisartsinformatiesystemen (HIS’sen) nemen nog niet deel aan de zogeheten proof of concept, zeg maar de proeftuin van het EPD. Als voornaamste reden geven de softwareleveranciers aan dat zij onvoldoende tijd hebben om de gestelde eisen in hun systemen te programmeren. Wel heeft een aantal leveranciers inmiddels de eerste testfase afgerond.



Beveiligingseisen


Er speelt echter meer. De meeste leveranciers hebben fors geïnvesteerd in onderzoeksinformatiesysteem OZIS, een eenvoudige communicatiestandaard. Deze investering is nog niet terugverdiend. Bijna alle apotheken en in sommige regio’s ook de huisartsen communiceren met elkaar via OZIS. OZIS geeft de gebruiker inzicht in relevante gegevens van de patiënt. Dat is waar de gebruiker behoefte aan heeft. Het grootste nadeel van OZIS is dat het niet voldoet aan de strenge beveiligingseisen die aan de informatiesystemen worden gesteld. Daarmee is overigens niet gezegd dat OZIS onveilig is.



Verwaterd systeem


Leveranciers staan niet te popelen om versneld te investeren in nieuwe ontwikkelingen rond het EPD. Dat heeft onder andere te maken met enkele weeffouten in het vergoedingensysteem.


Tot ongeveer tien jaar geleden kreeg de huisarts uitsluitend een automatiseringsvergoeding (van omgerekend zo’n € 3,70 per ingeschreven patiënt) als hij een systeem gebruikte dat voldeed aan de zogeheten WCIA-eisen. De WCIA was een werkgroep van NHG en LHV die elke vijf jaar een referentiemodel uitbracht. Dat is een pakket met functionele eisen waaraan een HIS moet voldoen. De gebruikersvereniging zorgde ervoor dat de leverancier voldeed aan de WCIA-eisen.



De huisarts moest aan de preferente zorgverzekeraar een nota overleggen van de HIS-leverancier om aan te tonen dat hij een WCIA-goedgekeurd systeem gebruikte. In toenemende mate verwaterde dit systeem, onder meer omdat er geen sancties stonden op het niet naleven ervan. Uiteindelijk heeft dat ertoe geleid dat het toetsen van de HIS’en aan het WCIA-keurmerk is verdwenen. Daarmee verloren de huisartsen een belangrijk instrument om eisen te stellen aan de leverancier. Inmiddels is er wel een HIS-Referentiemodel 2005 verschenen, maar HIS’en hoeven niet te voldoen aan de normen van dit ­model.2



Met het nieuwe financieringssysteem voor de huisarts is de aparte automatiseringsvergoeding verdwenen. Het is niet langer duidelijk hoeveel geld de huisarts beschikbaar heeft voor automatisering. Daarom zijn huisartsen niet bereid veel te investeren in automatisering. Immers, elke euro automatiseringskosten gaat van het inkomen af omdat er geen duidelijke knip zit tussen praktijkkosten en inkomsten. Zo lang er overigens sprake is van opgelegde maximumtarieven, is deze knip wel noodzakelijk. Als de maximumtarieven verdwijnen, kan de huisarts in zekere mate zelf bepalen welke kosten hij maakt en hoe hij deze in de tarieven verwerkt.



Sinds de implementatie van het elektronisch patiëntendossier in koplopertrajecten, heeft de overheid door het formuleren van eisen de markt (lees: leveranciers) een bepaald model opgelegd. Er is voor de leveranciers echter weinig noodzaak dat ook te volgen. De wetgeving daarvoor ontbreekt nog en gebruikers en leveranciers stellen hun prioriteiten nog op onderhoudspunten die al langer op het programma staan. Wegens alle rompslomp die dit met zich meebrengt gaan gebruikers ook weer niet zover om een andere leverancier te kiezen. Schertsend wordt wel gezegd dat huisartsen eerder van partner dan van HIS wisselen.



Urgentie


Om uit deze impasse te geraken, moeten drie zaken worden aangepast. Ten eerste moet er sprake zijn van een co-productie. Overheid, gebruikers en leveranciers dienen gezamenlijk te bepalen wat er moet gebeuren om de landelijke infrastructuur op orde te krijgen, hoe dat moet worden gerealiseerd en wie de kosten daarvan gaat dragen.



Ten tweede moeten huisartsen en andere zorgaanbieders met een soortgelijke tariefstructuur een geoormerkte automatiseringsvergoeding krijgen als ze kunnen aantonen dat zij beschikken over een informatiesysteem dat aan alle eisen voldoet. Dat zorgt voor de ook door de minister gewenste client empowerment.


Ten slotte moet de wet op het EPD zo snel mogelijk door beide Kamers worden geloodst. In ieder geval moet er snel duidelijkheid komen over de strekking en invoeringsdatum van de wet, zodat alle partijen weer een gevoel van urgentie krijgen.


Eén ding moeten we scherp op het netvlies houden: de reden om het EPD in te voeren is niet het EPD zelf, maar de te verwachten verbetering van de kwaliteit van de zorg. Alle inspanningen moeten daarop zijn gericht. 



drs. R.S. Gebel, huisarts



Correspondentieadres:

rgebel@reoszorg.nl

;


cc:

redactie@medischcontact.nl

 



Geen belangenverstrengeling gemeld.





Referenties


1. Brief minister Hoogervorst van VWS aan de Tweede Kamer ‘Voortgang ICT in de zorg’, 23 mei 2006, kenmerk MEVA/ICT-2686739.  2. NHG: HIS-referentiemodel versie 2, 2005.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

nhg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.